Hoofdstuk
7 Denkmodellen
in de wetenschap In hoofdstuk 6 zijn we
afgeweken van onze tot zover gevolgde methode. De
persoonlijke ervaring bleef buiten schot en maakte plaats
voor het analytisch scherpstellen van de historische
visie, culminerend in een mathematische abstractie. Als
feitelijk doel kwam uit de bus de dualistische ervaring
van de cultuurgebonden tijd van haar doodsangst te
bevrijden en te herleiden tot een ervaring van de ware
tijd middels het wegnemen van het verstikkende culturele
breiwerk dat de klokkentijd tot een dode tijd maakt.
Essentieel is te weten dat psychologische tijd dislocatie
inhoudt: men is in zijn gedachten elders. Het denkmodel
van de ware tijd staat of valt bij de werkelijkheid van
de lokale identiteit. Op pagina 16 spraken we van een in
de tijd fout geïdentificeerde, vervrouwelijkte
[geperverteerde] mannelijkheid die ons het zicht
op de ziel en de persoonlijke verbondenheid met de
dynamiek van de levende natuur ontneemt. We zagen dat de
moderne regressie van het tijdsysteem het mannelijke en
vrouwelijke artificieel had losgekoppeld van elkaar. Het
mannelijke werd een hoop doof gerationaliseer in de
ruimte zonder veel relatie tot het vrouwelijke van een
materiële identiteitsverwarring van dolle Mina's
danwel egoïsten die 'zichzelf' willen zijn of beter
gezegd: zichzelf willen hebben. Het thema van dit
hoofdstuk is denkmodellen in de wetenschap.
Eerlijkheidshalve zal ik weer bij mezelf beginnen,
ditmaal om duidelijk te maken hoe mijn eigen denken zich
ontwikkelde en tot een zelfstandige wetenschap
volgroeide. Met dit verhaal hoop ik duidelijk te maken
hoe de verschillende vormen van wetenschap,
geesteswetenschap, zelfrealisatie en levenskunst,
natuurwetenschap en sociale ervaringswetenschap ieder hun
eigen belang verkondigen. Vooraf is het goed te letten op
het effect van de lokale identiteit, de werkelijkheid van
de ware tijd, die als een rode draad door het verhaal
loopt. Met mijn persoonlijk
verhaal waren we gebleven op pagina 70. Ik was voor het
wonder plaats greep gewoon een dualistisch denker. Ik had
weliswaar veel gemediteerd en een sterk zelfbewustzijn
opgebouwd na veel geleden te hebben onder de gevolgen van
mijn eigen onwetendheid, maar handhaafde voor mezelf
steeds een min of meer atheïstische eigengereidheid.
Religie was een teken van zwakte en daar behoorde ik dus
niet aan toe te geven. God was een verzamelterm voor
gedissocieerde grootheden van kennis en macht waar ik me
zoveel mogelijk mee moest identificeren. Onderwerping was
uit den boze. Christus was een rebel en slechts ten dele
als voorbeeld van mededogen aanvaardbaar. Anders zou ik
zelf de kerk in moeten om die dove kwartels die van
schuld een cultuur maken, maar zich niet willen beteren,
de discipline van de karwats te tonen. Genade was willen
werken en liefde ongeveer hetzelfde. Ik dacht in termen
van patsers en sukkels. Ik moest een patser zijn,
natuurlijk van het goede soort. Ik moest God zijn en
alles beheersen. Ik was al, voor het wonder, gegrepen
door het atlas-syndroom: de wereld op m'n schouders, hier
komt de profeet van de gezuiverde psychologie. De eerste
grote paradigma-crash was dat wonder. Er was geen
ontkennen aan. Ik was een geschoold observator. Ik kon
mezelf niet voor de gek houden. M'n eerste reactie was
helemaal blank. Het was alsof er een bom was ingeslagen.
Ik moest naar woorden zoeken om aan mijn kersverse
vriendin te zeggen wat er gebeurd was. Ik dacht eigenlijk
helemaal niet meer, maar had wel een licht wantrouwen of
dit nog wel dezelfde wereld was. Was ik niet overleden en
in een soort parallel-universum terecht gekomen. Was ik
gek geworden? M'n reality-testing was echter nog helemaal
in orde. De wereld was nog precies dezelfde, alleen dat
verdomde kettinkje. Een andere emotie was die van ontzag:
dat er zo'n macht in me school. Dat ik het waard was dat
mij zo'n gunst te beurt viel, getuige te mogen zijn van
een heus, echt wonder. De mogelijkheid dat Sathya een
goochelaar zou zijn, was in één keer van de
baan. Hij had z'n omnipotentie bewezen, zonder zich te
laten zien. Ik kon onmogelijk mezelf voorhouden dat ik de
Machtige zou zijn. Het was immers voor mij een opwelling
van woede en niet een bewust wilsbesluit om een wonder te
verrichten. Ik had het niet gedaan. Hij had mijn lichaam
gebruikt om voor mij zichzelf te bewijzen. Het was niet
te ontkennen. Ik moest mijn meerdere erkennen. Jezus
Christus zelf, wonderen en al, was meer een lotgenoot,
worstelend met de heersende orde. Jezus verwees naar God
de Vader. Nu had ik het idee zelf O.L. Vader aan de lijn
te hebben. Ongehoord. Absurd. Totaal. Begrijpelijk dus
dat ik sprakeloos was. Mijn denkwereld stortte in. Ik was
niet meer de baas over mijn eigen leven. Er was een
grotere macht in mezelf over mezelf waar ik nauwelijks
iets van wist uit ervaring. Ik kende alleen wat
meditatief geluk en de ervaring dat ik in mijn
voorstellingsvermogen actief akoestisch een geestelijke
werkelijkheid van innerlijke samenspraak kon oproepen
door me te isoleren en energie te sublimeren. Meer dan
dat 6-e zintuig van steminlevingen had ik in ca. 10 jaren
mediteren niet gerealiseerd. Wonderen hield ik voor
mezelf aan als een intellectuele categorie van
onverklaarbare verschijnselen. Iets waar je alleen van
hoort spreken. Net als U F O's. Dat ik mijn 'chakra's
door meditatie had geopend' of dat ik ietwat ongelukkig
'verlicht' was geraakt, was slechts een idee, een notie,
een magische manier van denken over normale
onthechtingsverschijnselen bij het loslaten van een iets
te makkelijke levenswijze. Ik had wel hele theorieën
over hoe een mens zijn energie geïnvesteerd in de
wereld weer terug kon winnen om zijn kinderziel terug te
vinden. Ik was nooit echt een
kei geweest in filosofie. Ik kon me ook niet herlabelen
als 'monist' of 'authentiek'. Ik wist alleen dat ik meer
van deze wetenschap moest weten. Die wetenschap was
verzameld onder de noemer yoga. Ik wist er nauwelijks
iets van. Had nooit een cursus gevolgd. Dat was me iets
te geitenwollensokkenachtig. Teveel nee tegen normaal
leven. Wat zou het meer zijn dan wat lichaamshoudingen
voor meditatie? Nu ontdekte ik een enorme lacune in mijn
geest. Ik wist niets. Ik reisde naar India, en het enige
wat ik daar kon zeggen was dat ik ook niets deed. Ik had
mijn praktijk opgegeven om te kunnen reizen. Die stelde
toch niets voor. Ik was nauwelijks een half jaartje op
gang. Nu twijfelde ik aan de waarde van de westerse
psychotherapie. Nu moest ik maar eens mijn meerdere
erkennen. Toegewijd zijn, ik was een niksnut, nietwetende
sukkelaar vol slechte gewoonten. Het hoofdstuk
zelfvernedering was aangebroken. Ik koos er niet voor. De
ervaring van God buiten mezelf, de ervaring van
meerderwaardigheid als vreemd en buiten mezelf drong zich
op. Dit was niet meer mijn wereld. Het was de speeltuin
der goden die van achter de wolken giechelend de touwtjes
in handen hadden. Ik wist nog maar één ding
heel zeker. Die Sathya die zich Bhagavân, de
allerhoogste, liet noemen, die moest ik eens nader in
ogenschouw nemen. En dat lukte. Ik arriveerde er eind
september '85 in een klein dorpje Puttaparthi genaamd
niet zover van Bangalore. Ik bleef er drie maanden en
ervoer de grootste liefde van mijn leven. Ook ervoer ik
de grootste schrik van mijn leven. Ik ontmoette iemand
die meer zichzelf was dan ik, of nog sterker, iemand die
werkelijk mijzelf zat te zijn, en ik was een onbeduidend
individu. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Datgene waar
ik zo aan gehecht was, ikzelf, mijn ziel, van jong af
aan, dat ik, dat was Hij. Godallemachtig. Ik bestond wel,
maar dat had niets met mijn lichaam te maken. Ik was niet
mijn lichaam. M'n filosofieprofessor zei dat al tijdens
mijn studie. Als ik mijn lichaam ben, ben ik een varken
had hij uitgelegd. Als ik mijn lichaam heb, dan ben ik
een mens. Maar dat was slechts een intellectueel
spelletje, dat was geen werkelijke ervaring. Nu was ik
werkelijk niks. Ik had al eens vijf dagen gevast op
spawater met door bitterwater gezuiverde lege darmen. Dat
gaf een fijn zuiver gevoel dat wel drie maanden aanhield
en eigenlijk nu nog voor me leeft als het vermogen het
verschil te kunnen bepalen tussen ik en mijn voedsel.
Maar dat was nog geest en lichaam één. Nu
zag ik mijn levensgeluk als een lopend vuurtje los van
mijn lichaam, bestuurd door één of andere
Indiër overspringen van de één naar de
andere persoon met het wisselen van een blik. Eén
keer keek Sathya me aan en flitste m'n hele leven als een
enorme vlam bij me op. Zoiets als de geiser plotseling
zien aangaan. Een dergelijk effect. Het duurde maar kort.
Ik zag mezelf min of meer met Hem voor me zittend binnen
mezelf. Iets onmogelijks. Het was alsof ik razendsnel
helemaal tot de rand toe volliep. M'n eerste reactie was
maken dat ik wegkwam. Ik had de schijt te pakken.
Letterlijk. Ik wist niet hoe snel ik naar de w.c. toe
moest om m'n darmen leeg te laten lopen. Uitzinnig.
Zoveel opwinding zonder verder iets te willen. Onmogelijk
en zelfs: pijnlijk. Ik werd me van een neiging bewust die
ik nog niet eerder zo sterk had gevoeld. Ik moest mijn
leven echt op orde brengen. Ik had een pijnlijk
schuldgevoel. Ik deed van alles niet zoals het moest.
Nalatigheid e.d. Een soort schaamte. Ik voelde me zeer
gestimuleerd. Die ervaring van totaal vuur heeft zich
nooit meer zo herhaald. Later bleef Sathya even voor me
staan, me strak aankijkend tijdens een z.g. darshan - hij
laat zich dan buiten de tempel zien aan een verzamelde
menigte en nodigt mensen uit voor een gesprek. Ik voelde
een heel ander soort liefde en ik kon, ookal deed ik nog
zoveel moeite, m'n tranen niet beheersen. Ik zat met een
onbewogen gezicht te huilen zonder te snikken. Pure
tranen. Alsof Christus zelf zat te huilen, zoiets. Dat
was 6 jaar geleden en ik heb nooit meer gehuild sedert
dien. Nooit meer. Wel ontroering met een wegpinken of
door te fel licht van de t.v. Maar echte tranen laten
vloeien, nooit meer. Soms, ook later toen ik
thuis was en naar foto's keek, voelde ik een speciale
liefde, prema genoemd, een zinderend geluk zonder weerga,
met de blik half in de eeuwigheid. Ik kon het niet uit
vrije wil oproepen. Het was een soort vervagende
herinnering die later plaats maakte voor een sterk gevoel
van levensvervoering, een wat lichamelijker variant
ananda genoemd, zich voordoend tijdens diepe meditatie in
samâdhi (= staat van vervoering). De ananda, gewoon
geluk, kon ik wel verkrijgen zonder veel moeite op vrije
wil door consequent een tijd lang geconcentreerd m'n
yogadiscipline vol te houden. Dat kan weken duren.
Onveranderlijk brengt die liefde me in de verleiding er
iets mee te gaan doen. Muziek te maken, te schrijven,
mensen op te zoeken e.d. Dan verdwijnt die ananda ook en
maakt plaats voor normale werklust of levensernergie.
Somt met een pijnlijke plotselinge overgang. Een val,
alsof mijn ziel uit mijn lichaam wordt gerukt. Ik ben het
zo gaan zien, dat als ik me heilig, ik me de darshan van
Sathya kan herinneren, dat ik hem, of het goddelijke waar
hij mee bezig is, min of meer op bezoek krijg.
Onveranderlijk blijk ik dan telkens niet aan de eisen te
voldoen en laat hij of het me weer met demonen en ellende
achter. Daar moet ik dan maar aan werken. Zijn liefde, of
Gods liefde, ik weet het verschil niet op dit niveau, is
er om in actie te komen. En niemand kan helemaal meekomen
op het nivo van zijn actie. Onmogelijk, de man heeft
miljoenen volgelingen in heel de wereld en is m.n. in
India zelf gerespecteerd. De man heeft een onderneming,
stichtte talloze scholen, sociale projecten, verricht
wonderen en spreekt jaarlijks 1000-en personen
persoonlijk en ook massaal tegelijk toe. Ik kwam tot het inzicht
dat Sathya zelf een soort psychotherapeut was die steeds
met de vingerwijzing van de moraal de mensen de ware
liefde van God voorhoudt, desnoods met echte wonderen.
Hij laat zich zelfs uitdagen. Hij maakt er grapjes over.
Ik las in een boek 'n leuk verhaal: iemand wilde een foto
maken toen Hij met een groep indische toegewijden in
gesprek was. Hij zei tegen de fotograaf: 'Wil je zelf
niet op de foto?' De man beaamde dat, waarop Sathya zei
dat Hijzelf dan maar de foto zou maken. Overdonderd ging
de man bij het groepje staan en Sathya nam de foto. Later
toen hij de foto ontwikkelde bleek Sathya breeduit
lachend gewoon ook op de foto te staan. Er zijn nog veel
meer van dat soort anekdotes. De man is verschrikkelijk
machtig in India. Heeft kontakten met de regering en het
leger en geeft bedelaars regelmatig te eten. Organiseert
bruiloften voor 100 of meer paren tegelijk. Heeft
verjaardagen met tegen een half miljoen gasten.
Onvoorstelbaar. Een vlekje oranje in de grootste menigte
die ik ooit van mijn leven zag. Hij heeft een hele
wereldorganisatie met bhajan-centra in de meeste grote
steden. Hij is niet sektarisch en dringt er steeds bij de
mensen op aan binnen de eigen cultuur en het eigen geloof
tot godrealisatie te komen, en God te dienen. De man
schreef zelf een stapel van zo'n 10 boeken,
vahini
(stroom)
geheten, die een goed overzicht bieden van de nodige
vedische kennis van zijn eigen hindoecultuur. Ik had een interview,
een gesprek met hem, samen met een groepje andere
Nederlanders. Ik kon hem alleen maar zeggen dat ik thuis
in Nederland niets meer deed. Ik kon mezelf geen
psycholoog meer noemen na wat ik gezien had. Tegen hem
kon ik niet op. Hij moest maar mijn supervisor zijn voor
een ander soort praktijk. Ik kon het niet met hem
bespreken. Hij gedroeg zich als koningin Juliana. Keurig
beleefd vragend en iedereen even kort toesprekend en
aanhorend. Soms heel persoonlijk en vermanend. De man
straalt een merkwaardige combinatie van kinderlijkheid en
almacht uit. Tijdens dat interview verrichte hij
één opmerkelijk wonder. Uit de klare lucht
ritste hij zomaar een japa-mala, bidsnoer, van glashelder
bergkristal. Prachtig. Het ging rond door de handen van
de bewonderende gasten. Ten afscheid kreeg iedereen een
beetje heilige as, verpakt, uit een boodschappentas.
Sathya zag eruit als een liefhebbende moeder bij zijn
kroost. Ik werd daarbij als enige overgeslagen. Ik
begreep waarom. Uitzinnig van vreugde over dat feit en
dat hij mij had begrepen, verliet ik zijn ontvangstkamer.
Ik ben nog twee keer in zijn ashram geweest, in '87 en
'89, maar veel korter. Hij heeft verder nooit wat voor me
gematerialiseerd of me uitgenodigd voor een gesprek. Het
kettinkje raakte ik kwijt in zijn ashram in '85. De
eerste keer vroeg hij me een paar eenvoudige dingen
tijdens de darshan: wanneer ben je gearriveerd en hoe
lang blijf je nog? Ook zegende hij me een keer tijdens de
kerstviering met een handoplegging en de woorden 'a long
and happy life'. De keren dat ik terugkwam waren
ervaringen van een heel andere orde, waarover later meer.
Van belang was dat hij me duidelijk gemaakt had wel met
me te zijn, maar niet als iemand die materialiseert. Ik
wist n.l. uit de literatuur dat de prapti-siddhi, het
vermogen tot het materialiseren, een zijweg was die je
beter niet kan bewandelen. Als het anders kan, dan moet
je anders. Je kan er niet naar streven zonder erdoor
belemmerd te worden in je geestelijke ontwikkeling. Het
is een struikelblok in de toewijding. Net zo goed als het
schrijven van dit boek het gevolg is van het feit dat ik
mondeling de zaak niet zonder meer met anderen van de
grond kan krijgen en het daarom ook niet direct gewenst
is eigenlijk. Het rapport aan professor Vroon had moeten
volstaan. Binnenlandse zaken had het initiatief voor het
uitvoeren van een nieuw tijdsysteem moeten overnemen. Dit
was niet de bedoeling. Het verrichten van een 'wonder' is
een offer om toch het doel te bereiken. Het gaat ten
koste van de eigen verlichting en het contact met je
medemensen. Maar het is een christelijk dictaat. De
liefde van God is er niet voor jezelf. Hij is er voor
anderen, moet bewezen worden. Dat is het ideëel
motief. Je moet offers brengen, genade hebben. Alleen
door pijn is groei mogelijk. Soms moet je iets
'verkeerds' doen tegen jezelf om iets goeds te bereiken.
Ik was en ben nog in
feite dol gelukkig dat Sathya die ik consequent ook niet
bij zijn volle aanspreektitel wil noemen, weigerde mij
iets te geven. Veel mensen van mijn inzet kregen gouden
ringen met zijn portret en andere juwelen. Ik kreeg
alleen z'n zegen en dat was voldoende. Ik ben 'gewoon',
zij het met veel moeite, vallen en opstaan, m'n weg weer
gegaan en ik ben hem er dankbaar voor dat hij me als een
goede psychotherapeut ook weer heeft losgelaten en
zichzelf uit mijn leven heeft gewerkt. De ananda vind ik
nog regelmatig terug, als ik wat lui wordt m.n., maar ik
begrijp nu dat het in feite om de prema, de ware liefde
van het offer gaat. Zo is voor mij hindoeïsme, yoga,
en christendom één en hetzelfde leven. De
psychologie is nu aan het volgen. Daar maakt dit
schrijven deel van uit. Ik geloof nu, en weet nu uit
ervaring, door de les van Sathya, door zijn 'denkmodel',
zijn wetenschap, dat een gezuiverde christelijkheid
mogelijk is. Ik weet nu ook dat de psychologie en de
psychotherapie veel meer kunnen betekenen dan ze nu doen.
Natuurlijk hoop ik niet dat dat ook werkelijk nodig is
als Sathya met zijn werk klaar is over zo'n 15 jaar, naar
zijn zeggen, maar een zuiverder, wetenschappelijker
therapiepraktijk is haalbaar, en bestaat ook reeds, of
nog steeds in wat nu de sekten of therapeutische
spirituele leefgemeenschappen worden genoemd. Daar heb ik
zelf ervaring mee opgedaan. In twee heb ik meegedraaid om
de zaak van binnenuit te leren kennen en te leren wat er
te leren viel. Veel van de vooroordelen zijn waar, ookal
is die relatieve waarheid slechts geldig voor enkelen.
Ook is waar dat de ellendigste ervaring in
therapeutisch/spiritueel verband in mijn leven die ene
dag in de psychiatrie was in 1982. Echt belazerd ben ik
alleen maar toen, toen ze me voorlogen en me voor drie
maanden volspoten met één van de
afschuwelijkste chemicaliën die een mens maar binnen
kan krijgen: het krampmiddel Haldol. De psychiatrie
onderdrukt met anti-psychotica, krampmiddelen, de
chemische dwangbuis, wat de spirituele groepen losmaken.
De psychiater is een shrink, krimper, kramper en
vernauwer. De spirituele commune is een echte leerschool
om je geest te verruimen, je vaardigheden te ontwikkelen
of te herontdekken en gezelschap te bieden. Ik zie een
wereld voor me waarin de z.g. sekten zijn
gedemythologiseerd tot een vorm van zuivere yoga (= het
juk der discipline en de wetenschap der
bewustzijnsvereniging), en er geen scherpe grenzen meer
bestaan met de institutionele psychiatrie. Het is in dat
soort sociale vernieuwingen waar het zaad voor een betere
samenleving wordt uitgezaaid. 'Alle geschiedenis is
biografie' stelde Michel Korszec, professor in de
geschiedenis te Leiden, als uitgangspunt in een
krantenartikel over hoe de chinese, en andere revoluties
geïnterpreteerd dienen te worden. Personen maken de
geschiedenis, derhalve is geschiedschrijving
persoonskunde. Kennis van de persoon is echter tevens een
psychologische wetenschap. Deze wetenschap doet zich
kennen in verschillende vormen of denkmodellen.
Bovengenoemd principe vasthoudend conform onze methode,
kan ik achtereenvolgens in mijn eigen leven
onderscheiden: 1) Het
voorwetenschappelijk denkmodel van persoonlijk
referentie en conditioneringslogica. 2) Het
wetenschappelijk model: de academische studie van
boeken en experimentele situaties. 3) Het
praktijkmodel. Het in de praktijk toetsen en
uitoefenen van de gerealiseerde professie. 4) Het religieuze
model: door bewustwording, de jaren des onderscheids,
komt men tot geestelijke discipline en zo tot een
heroriëntatie in de samenleving. 5) Het creatieve
model: Men probeert op authentieke wijze, conform de
eigen natuur de geestelijke discipline tot dienstbaarheid
te brengen. 6) Het empirisch
model: Door proberen en vergissen komt men tot een
analytische conclusie en een vernieuwde praktijk, een
nieuw denkmodel. Zo is het in mijn leven
gegaan. Zo ben ik tot een conclusie gekomen. De
bovenstaande ontwikkeling schetst een evolutionair model
van paradigmatische wisselingen. Deze persoonsgerichte
benadering geeft een heel ander idee van
wetenschappelijke revolutie dan wat Thomas Kuhn in zijn
boek 'The Structure of Scientific Revolutions'
beschrijft. Hij spreekt meer van een wildgroei van
denkmodellen die in het oerwoud van de samenleving om de
macht strijden en elkaar van de voorgrond verdringen. Bij
hem klinkt de wanhoop door, de angst, om gezamenlijk in
één of andere zelfhypnose ten onder te
gaan. Omdat hij niet vanuit zichzelf redeneert, de ziel
buiten beschouwing laat, heeft hij geen visie in
werkelijkheid. Hij komt met lege handen 'klagen' dat de
'survival of the fittest' weer niets met de 'sapiens' van
onze soort te maken heeft en kan ook geen toekomstbeeld
ontwerpen. En dat terwijl geïmpliceerd is dat
denkmodellen beoordeeld dienen te worden op hun
prediktieve validiteit (= voorspellende waarde). Goed, ik
wil niet te veel van leer trekken tegen moderne
dualistische dwalingen en wanhoop. Het zijn allemaal
integere, hardwerkende mensen die het ook niet kunnen
helpen in hetzelfde schuitje te zitten. Wel kunnen we
spreken van symptomen of karakteristieken van
ontwikkeling. Blijkens de literatuur van de huidige
gevestigde wetenschap zitten we in fase 5, het creatieve
model. Hooggewaardeerde mensen als Thomas Kuhn, Karl
Popper en de natuurkundige Bohm, hebben de moderne
wetenschap het goede voorbeeld gegeven. De
geïmpliceerde boodschap is: denk goed, leef goed,
doe goed. Waar we nog niet aan toe zijn is de
zelfkritiek. Wanneer komt er een einde aan onze
veelschrijverij en komt er een wezenlijke vernieuwing op
gang. Kuhn spreekt van schokken, plotselinge
paradigmatische overgangen, zoals men ook in de
waarnemingspsychologie kent: u ziet een kelk, òf
twee gezichten. Niet allebei. We
zijn met fase 5 op de twee gezichten gefixeerd geraakt.
We communiceren wel maar kunnen nog niet de beker van de
interactie ontdekken die we moeten drinken. Heel grappig
dat klassieke voorbeeld. We communiceren ons wezenloos
met boeken, t.v., kranten, muziek en beelddragers, maar
vergeten dat de wederkerige interactie niet achter mag
blijven. In de tweede helft van de 20-e eeuw lijden we
allemaal aan het koekoekscomplex, met de complicatie van
de russische ziekte. 'Ze' (we dus niet) zijn allemaal
hysterisch gefixeerd op aandacht trekken, zou Freud
zeggen, maar niet in staat de noodstrategie daarvan op te
geven en tot samenwerking te komen, tot wederkerige
interactie te komen. De wereld lijkt na de derde
wereldoorlog (de koude oorlog) één groot
concentratiekamp van allemaal aan de t.v. of p.c.
gekluisterde, geïsoleerde mensen, gelovig of niet.
Het moderne ego is een erfenis van een eeuw lang oorlog
voeren, vervreemden, en afknappen op onze feitelijke
primitiviteit. Het is opgebouwd uit wantrouwen, twijfel,
zotheid, verdriet, cultuurversterving (alleen nog maar
herhalen van wat er nog is), negativisme en last but not
least de oude vertrouwde burgerlijke zonden vraatzucht,
hoogmoed, bezitsdrang, wellust, jaloezie en woede
(vergelijk: Kurt Weil/Bertholt Brecht in 'De Zeven Zonden
van de Burgerman'). Toen in mijn ervaring
denkmodel fase 3 instortte en de guru zich als model 4
naar voren drong, was de schok groot. Na in India te zijn
geweest, veranderde mijn leven diepgaand. Ik voelde er
eerst niet veel voor de oude praktijk weer op te vatten.
Ik moest eerst verder studeren en mediteren op de
gevolgen van wat ik voordien had gedaan. Dat heet
officieel jnana-yoga en karma-yoga. Het nam de vorm aan
van tantra, de transformatie van sexuele energie.
Ik was een normaal
sexueel geconditioneerd persoon zonder veel weerstand
tegen het sexuele. Ik rolde dan ook veelvuldig van de ene
relatie in de andere. Daar kwam met fase 4, de religieuze
fase, een eind aan. De jaren daarvoor had ik me
vruchteloos meerdere malen gemaand niet
wéér toe te geven aan de 'begeerten van het
vlees'. Ik had zelfs een soort therapie, orgiastische
deprivatie therapie (ODT) genaamd ontwikkeld, die erop
gericht was 'energie te sparen', door o.a. minder te
huilen, je sexueel in te tomen, je niet kwaad te maken of
medicatie te gebruiken zonder strikte noodzaak. Maar ik
had mezelf ermee in het OOTje genomen (ik sprak eerst van
onthouding i.p.v. deprivatie). Het was geen
officiële methode, maar mijn eigen revolutionaire
benadering die praktisch meer inhield dan ik kon
overzien. Dat was 5 jaar daarvoor begin jaren tachtig op
gang gekomen in fase 3, toen ik een tijdelijke
aanstelling in een ziekenhuis had. Ik probeerde toen al,
zonder veel succes, de zaak met m'n supervisor aan te
kaarten. Maar mijn ideeën stonden los van de sociale
werkelijkheid. Waar had ik het vandaan en waarmee verbond
ik me ermee? Door mediteren had ik
tijdens mijn studie reeds allerlei aantekeningen kunnen
maken. Ik voelde er toen niks voor om me te verbinden met
sekten, religieuze organisaties of zelfs maar
georganiseerde therapieverenigingen in de professionele
sfeer. M'n supervisor benadrukte een all-round-benadering
en met dat eclecticisme was ik tevreden. Ik ontwikkelde
een theorie die ervan uitgaat dat de mens met 100%
energie wordt geboren als was hij God zelf. Door
conditioneringen die gepaard gaan met energie-ontladingen
daalt hij af op eerst het nivo van de ouders en later dat
van zijn beroepsgroep: men houdt respectievelijk 70-50%
van zijn totale energie voor zichzelf, ter centrering en
integratie beschikbaar. Door volwassen persoonlijke
bindingen wordt nog eens 20-30% geconsumeerd, zodat men
met moeite 30-50% kan handhaven. Het idee was dat door
crisis-situaties men onder het kritisch integratienivo
van 15% terecht kan komen. Dan domineert de buitenwereld
overmatig, krijgt men teveel prikkels, heeft men geen
weerstand tegen uitdagingen en wordt men psychotisch. Tot
30% zouden er dan allerlei neurotische
afhankelijkheidsconflicten zijn. De ODT-therapie was erop
gericht weer integratie op te bouwen door zoveel mogelijk
energie te winnen. Dan moest men zuiveren: vanwege de
spanningen die men oploopt moest men zo min mogelijk
emotioneel uitputtende zaken doen en zoveel mogelijk
ontspannen. Behalve het reeds genoemde 'energiesparen'
werd aangeraden lichamelijke genegenheid te onderscheiden
van het sexuele, alcohol- en nicotinegebruik terug te
dringen en minder vlees te eten dat meer energie kost om
te verteren dan dat het oplevert en meer emotioneel maakt
dan dat het de hartstocht zou temperen. Qua integratie
moest men vertrouwen op de oorspronkelijke ziel, het oude
ik dat dan door gesprekken gestimuleerd, in herinnering
werd gebracht. I.p.v. uit te huilen over trauma's van
vroeger e.d., moest men zich de goede dingen herinneren
en de misère vergeten door positieve dingen te
doen. Dat reïntegreren van oude functies was het
hoofddoel van de therapeutische gesprekken. Ik was van
mening dat de moderne katharsis-therapieën immoreel,
destructief en een dwaling waren, erop gericht de positie
van de therapeut als de sterkere te handhaven ten koste
van de reïntegratie van de patiënt of
cliënt. Moderne psychotherapie was veelal een vorm
van uitbuiting van zwakheden vond ik. Ik had grootse plannen
met deze benadering. Ik ontwikkelde
persoonlijkheidstheorie, dacht na over hoe het
'weerstands-ego', het ego gericht op het bieden van
weerstand tegen een toename van energie, zich verhoudt
tot het 'overgave-ego', het ego gericht op de oude
kinderziel en ontladingen van energie op een 'hoger nivo'
van integratie. Overeenkomstig de z.g. 'chakra's',
energieknopen midden in het lichaam, zijn er allerlei
vormen van energieontlading mogelijk. Geheel zonder
energie-ontlading leven kan niet. Daarom, wat Freud
sublimeren noemde, de energie op een 'betere' manier
ontladen: door praten, creatief zijn, sociaal zijn en
dynamische vormen van 'meditatie' zoals dansen, musiceren
en sport. Het waren allemaal
mooie ideeën. Ik praatte er als therapeut met
cliënten over en had matig tot redelijk succes.
Eén keer kreeg ik een woedende dominee achter me
aan. Wat er gebeurde was dat ikzelf moest meemaken wat
ODT betekende. Ik functioneerde zelf toen ongeveer op
40%, gehecht als ik was aan een dominante vrouw. Toen
deze praktijktoetsingen en vertalingen van klassieke
inzichten van de psychoanalyse en de yoga, ingebed in een
eclectisch-therapeutische benadering van systeemgerichte,
rogeriaanse, directieve en gedragstherapeutische
methoden, door de christelijke regering werd
wegbezuinigd, zat ik mooi zelf in te storten, m'n werk,
m'n vrienden en m'n vriendin missende. Toen zag de ODT er
heel anders uit. Het waren maar ideeën. Het leven en
het lot beslist voor zichzelf. Waar was ik nu aangeland,
moest ik naar een klooster? Ik begreep nog niet goed dat
ik de eer van mijn revolutionaire ontdekking moest
afstaan aan de guru en de pastoor. Ik was niet alleen
enigszins naïef over de genade die ik moest hebben
met zwakheden, ik had me gewaagd op het terrein van de
geestelijke discipline zonder te beseffen dat dat soort
zaken sinds mensenheugenis sociaal vastligt. Geen nieuwe
leerschool op basis van dezelfde stellingen bleek het
devies te zijn. Een nieuwe school kost teveel zonder iets
nieuws te bieden. Bovendien levert een nieuwe benadering
risico's op. Er is immers nog geen sociaal netwerk voor
en ook de kennis ligt niet helemaal vast. Ik was
schitterend het egotijdperk van de 70-er en 80-er jaren
doorgekomen als ik mijn baan in een duurzame aanstelling
had kunnen veranderen. Ik had boeken geschreven en verder
gestudeerd. Nu was ik zelf het proefkonijn, de Jezus
Christus van mijn 'zelfverzonnen' overtuiging. In feite
zat ik met het beroemde boekenkastprobleem. Ik had zoveel
verschillende theorieën en overtuigingen bestudeerd,
dat ik m'n eigen gang wel moest gaan. De ene overtuiging
streepte zich 'cognitief dissonant' (Festinger) weg tegen
de andere en ik hield alleen de cartesiaanse twijfel aan
alle sociale samenzweringen over. In werkelijkheid had ik
de helft van mijn boeken niet eens gelezen. De boekenkast
had zijn eigen logica en staande in de schoenen van de
bibliothecaris voedde ik het 'monster' regelmatig met een
vluchtig doorgebladerd nieuw boek. Ik las nog nauwelijks.
Naar ik later ontdekte schijnt dat normaal te zijn in
'intellectuele' kringen. Hoewel de guru het
boekenkastprobleem 'ahamkara' of vals ego noemde, kocht
ik na mijn studiereis naar India gewoon verder. Theorie
en praktijk waren nog ver van elkaar verwijderd. Ik had
geen eigen huis meer en trok in bij mijn nieuwe vriendin.
Ze was niet helemaal mijn type. Ze was fysiotherapeute
en, naar bleek, een hele goede. Regelmatig, in het
bijzonder als ik een boek kocht i.p.v. een bos bloemen,
kreeg ik een fijne behandeling. Ik had weliswaar mijn
eigen kamer, maar mijn hospita was ze toch echt niet,
wist ze me zeer duidelijk te doen voelen. Seks werd een
meditatie. Ik werkte gewoon verder en had wel lichamelijk
een zekere waardering voor haar genegenheid, maar
geestelijk stoorde het me. Ik had m'n energie nodig om te
kunnen werken. Ik had boeken over yoga aangeschaft en
veel inspiratie omdat ik m'n leven meer op orde zag komen
door oude schulden te betalen, geleende en gestolen
dingen te retourneren of te vergoeden e.d. Ik schreef
iedere dag en zag verder weinig mogelijkheid om weer
praktijk uit te oefenen. Ik wilde me ook niet echt
inschrijven voor een nieuwe woning omdat ik niet meer
alleen wilde wonen. Maar trouwen met haar wilde ik ook
niet. Ik gaf me wel over aan haar wensen doch raakte niet
echt verliefd. Het leek meer een soort incestueuze
verhouding. Niet dat ik me schuldig voelde. Zij nam
immers het initiatief, ik liet me storen. Ze dwong me om me in te
schrijven en uit te zien naar een andere woning. Ik was
het Lam Gods en zij had het zich allemaal anders
voorgesteld. Ze was me achterna gekomen in India en ook
op de hoogte van de guru. Ze was heel meelevend en begon
zelfs een universitaire studie filosofie. Later begrepen
we onze verhouding in termen van de karmayoga. We werkten
ons samen door een aantal problemen heen. Ik raakte mijn
sexuele initiatief kwijt en zij, behalve haar huiskatten
haar minderwaardigheidsgevoelens. We gingen er allebei
met de tantrische sex op vooruit. Ze was de laatste vrouw
waar ik mee in bed lag. Ik heb geen problemen of speciale
neigingen meer met vrouwen en kan ze eindelijk zien als
normale mensen. M'n sexisme ben ik in die jaren '86-'87
kwijtgeraakt. Uit m'n meditaties
kwamen aanvankelijk een aantal notitieblokken vol
aantekeningen; allemaal losse ideeën. Ik mediteerde
op een portret van de guru en had een boek van Patanjali
- de sutra's, ernaast liggen. Uit m'n aantekeningen
maakte ik een selectie en stelde ik een boek samen. Ik
doopte het 'Het Gouden Zwaard, deel 1, De Ernst des
Levens'. De losse ideeën presenteerde ik als
mantra's of meditatiespreuken. Het waren grappen,
woordspelingen, principes die ik paarsgewijs rangschikte
en tegenover elkaar plaatste, 'wetten' en andere
creatieve vondsten. Ik schreef er een begeleiding genaamd
'de Ware Leer' bij, en een geloofsbelijdenis voor het
idee 'wij de koning'. De begeleiding bestond uit tien
leerstellingen die de geestelijke discipline kort
samenvatten met een korte toelichting. De eerste luidde:
'door continentie oefen geduld'. Een ander luidde:
'gemeenschapszin door rechtgeaarde interaktie'. Andere
spreuken verwezen naar deugd, zuivering, geluk en
evenwicht. Ik maakte van het boek zo'n 20 kopieën en
later nog een paar en deelde het uit aan vrienden en
kennissen en stuurde één kopie naar prins
Willem-Alexander. Ook liet ik het rondgaan onder een paar
uitgevers. Ankh Hermes en het Lemniscaat. Beide uitgevers
hadden er niet zo veel zin in. Het was geen samenhangend
verhaal en niet zo geschikt voor de boekhandel. Kennissen
en vrienden vonden het interessant, maar wisten er verder
niet zo goed raad mee. Ik had het opgedragen aan mijn
vriendin, en zij was er content mee. Ze las er regelmatig
in en mediteerde erop. Het waren allemaal opmerkingen,
spreuken die ik als vriend of als hulpverlener had
gemaakt of gemaakt zou hebben. Het waren typisch
ideeën die van toepassing waren op mensen in
transformatie, mensen die een zekere ontwikkeling
doormaken en hun gedachten herschikken. Die mensen kon ik
eigenlijk niet bereiken. De meeste vrienden en kennissen
hadden een stabiel burgerleven, getrouwd en dergelijke en
hadden wel respect voor mijn creatieve neigingen. Verder
kwam ik niet. Deel II van 'Het Gouden Zwaard' zou heten
'De Geboorte van de Kunst', deel III 'Het Mooie van de
Wetenschap' en deel IV 'Wat Wij Geen van Allen Weten'.
Het is er nooit van gekomen. Ik zat blijkbaar niet op de
goede weg met m'n spreuken voor geestelijke discipline en
creatieve zelfexploratie. Ik kreeg door dat ik me niet zo
hoefde in te spannen iets aan de bestaande geestelijke
cultuur toe te voegen. Ik kon beter die boeken over yoga
gaan lezen. Ik deed het niet. Ik wilde er zelf wat van
maken. De creatieve drang zelf was meer het probleem.
Zo kwam ik ertoe me
maar weer serieus bezig te houden met de wetenschap.
Genoeg gemediteerd. Ik dook de boeken in en de
bibliotheek. Ik zocht naar een duidelijke
probleemstelling en een eenduidig denkmodel om daar een
oplossing voor te bieden. Het mondde uit in de produktie
van het
'NIET'-paradigma.
Het was een wetenschapstheoretische verkenning van de
negatie en de levende werkelijkheid ervan, m.n. in de
taal en de relatie tot persoonlijke objecten. Ik schetste
een beeld van een samenleving van individuen die als
enige gemeenschappelijke grond de negatie hadden. Men
gelooft in het heilig 'NIET'. Ik schetste een pathologie
van leven in woorden zonder aan de 'naturalistische eis'
te voldoen zich te betrekken op werkelijke
gebeurtenissen. Ik besprak H.S. Sullivan's paralogica als
ongewenste geheimtaal en haalde er N. Chomski's
generatieve grammatica bij. Taal moest betekenis
genereren en dus waarderend zijn. Zo kon men niet
ontsnappen aan een morele keuze. Ik gaf een formele
omschrijving van het paradigma en een idee van de
toepassing ervan in definities van elementaire begrippen.
Dat kwam neer op een moraalleer. Het werd een prachtige
filosofische oefening waar ik veel van genoot, al
schrijvend, maar achteraf bleek ik mezelf buitengesloten
te hebben. Ik kon mijn eigen paradigma niet echt goed
weer teruglezen. Ik had het dichtgeschreven. Eerst wilde
ik dit niet weten en stuurde, toch wel trots op mijn
bijna 30 pagina's tellende prestatie professor Hofstee
uit Groningen, een psycholoog, een exemplaar. Zelfs
koningin Beatrix stuurde ik een kopie. Ik kreeg netjes
een bedankje terug. De professor schreef een waarderend
briefje waarin hij sprak over een geslaagde
wetenschapstheoretische oefening. Ik had geoefend, en me
bewezen. Ik was niet langer de student slecht in
filosofie. Ik stuurde een exemplaar naar De Psycholoog,
het N.I.P.-vakblad. Daar vonden ze het niet thuis horen.
Bovendien vonden ze het niet leuk, alsof dat als een
criterium zou gelden. In een eerste versie had ik n.l. er
in aanhef met een grap op geduid of het mogelijk was de
liefde op papier te beschrijven, of dat men met zijn
creatieve 'behoefte' eronder terecht zou komen. Een
beetje een te moeilijke grap dus, die ik er voor de
definitieve versie uitschrapte. Maar goed, het
belangrijkste was dat ik het zelf eigenlijk te abstract
en te cryptisch vond, veel te gecondenseerd. Terugkijkend
bleek ik toch telkens als de zedenmeester uit de bus te
komen. En daar heeft natuurlijk niemand behoefte aan.
Zedenmeesters genoeg. Die prediking was in feite een
weerspiegeling van mijn eigen behoefte er als persoon
toch wel te zijn. Zowel met het meditatieboek als met het
'NIET'-paradigma deed ik in dialoog met de boekenkast een
min of meer neurotische poging mezelf te vinden door niet
over mezelf te praten. Iets onmogelijks eigenlijk.
Creatieve ideeën, abstracte ideeën. Ik vond er
mezelf niet mee. Later herriep ik de twee geschriften als
zijnde vals. Ik stond er niet meer achter en iedereen
moest de werken maar in de vuilnis kieperen. Ik was reeds
verder gevorderd geraakt in de onthechting en niet meer
zo anaal gefixeerd. Die geschriften waren niet wezenlijk,
dus waarom bewaren. Ze te handhaven bracht me niet
dichter bij mijn medemens. Integendeel. Ik moest verhuizen. Ik
kreeg een bovenverdieping in een appartementengebouw.
Drie hoog moest ik mijn praktijk maar weer opbouwen. Het
was voorjaar 1987. Ik had het rijk alleen en woonde niet
ver van m'n vriendin. Af en toe zagen we elkaar nog wel,
maar langzaam bloedde de relatie dood. Ik werd niet
verliefd. Zij wou vrij zijn. Ik wilde me geestelijk
verder ontwikkelen, zij wilde de wereld verkennen. Het
schrijven werd moeilijker. Geïsoleerd had ik weinig
inspiratie. Ik kon me ook niet meer presenteren als
psycholoog en de huisartsen en andere buurtwerkers om
aandacht en medewerking vragen. Ik had dat al gedaan en
moest onderkennen dat ik een paradigma-shift had
ondergaan. Ik kon niet zomaar op m'n schreden terugkeren.
Wat dan wel. Ik dacht nog steeds aan een carrière
als schrijver, maar wist niet goed wat ik nog meer moest
toevoegen aan de eindeloze boekenwereld. Ik probeerde nog
het één en ander, maar het werd allemaal
onzin. Herinterpretaties van de relativiteitstheorie en
dergelijke. Wat wilde ik nu eigenlijk behalve aandacht?
Ik wist dat ik op zoek was naar mijn medemens, een
gemeenschapszin. Maar waarom voelde ik me ondanks het
opmerkelijke feit dat ik zelfs wel eens met m'n vriendin
in de kerk zat, niet verbonden met de samenleving en
pakte ik de oude draad niet weer op? Op een of andere
manier kon ik het probleem niet goed te pakken krijgen.
Ik begon mijn geluk te
zoeken in de yoga. Daarmee kwamen ook de z.g. kles'a's:
de belemmeringen, de onwetendheid, het lijden, de
gehechtheden; ze leverden moeilijkheden op. Ik zat nog
met handen en voeten aan mijn verleden vast. Ik zocht
naar orde en geestelijke vrede. Het nieuwe huis beviel
fijn, op te dunne vloeren na. Maar vooral de associatie
met de klok begon me te storen. Na grasduinen in
encyclopedieën en mediteren op de klok zelf, begon
ik te experimenteren zoals in de inleiding beschreven. In
feite ontdekte ik de arabische orde van omgaan met de
klok. Ik wist dat toen nog niet, maar ik deed wat men
daar doet. Op zonsondergang gefixeerd was de klok met de
natuur verbonden op een meer gehoorzame manier. De
westerse methode hulde zich in nevelen als ik probeerde
na te gaan hoe men precies de middag berekende. Nadenken
over de zon schiep verwarring. Ik had het gevoel dat daar
iets te doorgronden viel, maar kon het niet bevatten. M'n
intuïtie leidde me steeds weer naar het punt van de
astronomie van de tijdpolitiek. Ik was op
één of andere manier te dom om het te
kunnen begrijpen. Ik kocht een heel dik academisch
leerboek, met prachtige foto's en beschrijvingen. Ik
ontdekte dat de maan zich ieder jaar een klein stukje van
de aarde verwijdert. Ik zag daarin aanwijzing voor een
maat voor de expansie van het heelal in de vierde
dimensie. Ik was gefascineerd door een dergelijke
dynamiek en wilde de betekenis ervan achterhalen.
Het bleef bij
fantastische ideeën waar ik verder niks mee kon. In
de nieuwe fysica waren er nog veel meer die zo bezig
waren. Theoretiseren over meerdere dimensies,
parallel-universa e.d. De aquariaanse revolutie en de
nieuwe fysica. Ik kon er in feite als psycholoog niet
veel mee beginnen. Ik stond voor mijn gebrek aan
zelfvertrouwen in mijn eigen empirische kennis van het
universum. Ik voelde me een natuurwetenschappelijke
mislukkeling. Ik kon geen duidelijk beeld krijgen van de
universele werkelijkheid. Ik redeneerde mezelf vast en
kwam steeds op onzin uit. Dat was het probleem. Ik begon
het hele zoeken naar oplossingen, het theoretiseren als
een probleem te ervaren. Maakte ik nu zelf mijn probleem
of was er werkelijk een probleem? Ik vertrouwde op de
guru's, mediteerde verder, genoot enorm van mijn vrijheid
en mijn mooie appartement, hoewel te gehorig om er echt
goed te wonen. Ik ging ook vreselijk op mijn snufferd.
Hoe meer ik genoot, hoe dieper ik viel. Ik kreeg zelfs
woedeuitbarstingen. Ik droomde over vroeger. Ik gooide
mijn foto's, van oude vriendinnen, tezamen met andere van
vroeger en mijn familie weg. Dat luchtte dan telkens
enorm op. Maar steeds kwam die waanzin terug. Ook sociaal
wist ik niet goed hoe ik verder moest. Ik kon mijn gekte
niet goed te pakken krijgen. Mijn experiment met de klok
leverde, behalve een soort tijd-trip, eigenlijk niets op.
Het inspireerde verder niet, en gaf geen stabiliteit. M'n
vriendin die nog een tijdje meedeed zag het niet meer zo
zitten om er een andere tijdopvatting op na te houden.
Het was leuk geprobeerd, maar je moest toch sociaal
blijven. Zij ging naar de universiteit, ik werkte thuis.
De arabische methode leverde geen fundamentele
maatschappijkritiek op, was niet wezenlijk een
verbetering. Het was gewoon een ander soort, anders dan
met onze zonnewijzer, meeleven met de zon in feite en het
probleem van het midden van de dag kon ik niet
doorgronden. De zaak was een astronomische mystificatie
voor me. Ondanks het dikke leerboek. Na 3/4 jaar
theoretiseren en zoeken, kapte ik er radicaal mee. Ik
verkocht al mijn spullen en tot grote ontsteltenis van
m'n tot ex gebombardeerde vriendin en familie, die
reageerde alsof ik doodging, vertrok ik weer naar India.
Dit keer echter met plenty geld en geen verdere
materiële binding thuis. Nu was ik echt vrij, ter
beschikking van de machtsparadox: hoe machtelozer, des te
dichter bij de macht. Produktie:
De
Orde van de Tijd
© Aadhar 1992
Enschede
geen publicatie in welke vorm ook
elders,
downloaden en uitprinten alleen voor
privé-doeleinden.
ISBN 90-70986-96-5