musicbutton




.

 


HET 'NIET'-PARADIGMA

René P.B.A. Meijer

Rotterdam, Maart 1986 (zie P.S.*)


'Alle (paradigmatische) aktiviteit bestaat als een relatieve, zichzelf bewijzende tijdsgewaarwording die merkwaardigerwijze in feite niets anders doet dan de tijdgebonden buitenwereld met het wisselende andere te (ont)kennen terwille van de eigen vitaliteit.'

In dit artikel wordt nader ingegaan op de betekenis van het begrip paradigma voor het psychologiebedrijf. Na een nadere toelichting op de psychologie als de studie van het woord, wordt ingegaan op de negatie bij de bestudering van door menselijke waarden bepaalde paradigmata. Met de positieve erkenning van deze negatie worden de implicaties besproken van het daaruit volgende 'NIET'-paradigma.


 

Voor Sai          

 

Inhoud:  

I De revolutie van de ontkenning

II Psychologie als de studie van het woord

III Negatie en het waardensysteem.

IV Implicaties van het 'NIET'-paradigma.

Voetnoten

Literatuur

 

 'Maar laat ons eens overwegen van wat voor aard deze discipline zou kunnen zijn'.

(H.J.C. Duijker)

 "Vader keek zoon vertwijfeld aan, ze waren beiden psycholoog. 'Hoe wil je dan in hemelsnaam het begrip liefde definiëren?'. 'Nou', zei zoon lief, 'met haar komt het neer op de bereidheid om saai te zijn met elkaar'.

Zij, zich bewust van het gevaar van de situatie, voegde daar heel verhelderend aan toe: 'Het is NIET waar ', en ze kreeg gelijk."

 

Opgegroeid in de jaren zestig hebben velen bewust de z.g. sexuele revolutie meegemaakt. In deze veelbezongen revolutie van de opgroeiende generatie werd bevestiging gezocht voor de vernieuwende veronderstelling dat het niets uitmaakt(e) of en hoe je 'weet je wel'-sexueel aktief bent (zie ook: Ricoeur '69). Het ging erom kritisch de hypothese te weerleggen die beweert dat sexuele aktiviteit verschil maakt. Veeleer stond, en staat nu nog, het belang voorop dat er sprake is van een 'vrije' liefde voor de (menselijke) natuur. Het resulterende 'flower power'-ego (...) karakteriseerde zich in een 'losse' moraal; een ongebonden maatschappelijke opvatting (lost generation?), die tegenwoordig ook wel in het 'dracula-punk'-ego herkend kan worden. Het betrof een natuurlijk experiment dat niet aan de eisen van het ware wetenschappelijk experiment kon voldoen. De bewuste beheersing van de sexuele variabele, en de bepaaldheid van de redeneringen in de causaliteit van de heersende moraal waren taboe.

 

I De revolutie van de ontkenning

De sexuele revolutie schiep de ruimte voor het acausale besef van de meer prediktief 1*) waargenomen relaties. Het ging en gaat er bij de 'nieuwe' terug-naar-de-natuur-moraal om het heersende van de morele causaliteit te doorbreken in een nadruk op het observeren of bewust zijn van de sexualiteit i.p.v. gericht zijn op het voortbrengen of afhankelijk maken van de sexualiteit. Sexueel initiatief roept de moraal af die dit initiatief inperkt. Zonder het initiatief en de moraal ervan is de sexualiteit vrij in spontaniteit. Als met de spontaniteit niet duidelijk is aan wie het initiatief is, is logischerwijze de drang, dwang en verleidelijke autoriteit van de met het initiatief samenhangende emotionele, morele causaliteit opgeheven. De behartiging van de belangen van de natuurlijke eigenheid verruimde het bewustzijn van de moderne mens m.b.v. vele experimenten, in kunst, religie, wetenschap en staatsvorming (b.v. drugs - bij Freud reeds - communes, politieke partijen, etc.), waardoor de meest uiteenlopende denkmodellen (paradigmata) konden ontstaan. Voor de 20e eeuwse psychologie betekende dit een enorme toename van de aktiviteiten op alle gebied van onderzoek. Met de afnemende druk van de morele causaliteit nam het besef van de relativiteit geschapen door het revolutionair experiment met de liefde toe (zie ook Einstein). Dit gold echter niet voor iedereen. Het volgende z.g. 'ego'-tijdperk (zie D. Yankelovich '81 over de 'Nieuwe Regels' ) van met name de jaren zeventig, maakt duidelijk dat de moderne vreedzame integriteit enorm aan mogelijkheden heeft gewonnen zonder de bestaande morele instituties, waaraan de revolutie als een jeugdverschijnsel voorbij ging, werkelijk af te breken. In de Nederlandse cultuur wordt deze diversiteit aan mogelijkheden tot persoonlijk existentie ('groei') duidelijk in de moderne verzuiling die veel weg heeft van verstoppertje spelen om het slagveld van de woordstrijd te vermijden. Het ik-besef van de sexuele ongebondenheid schiep een schijnverdeeldheid die niet anders dan in gunstige termen wilde uitkomen voor de gezamenlijke repressie van het moralistische. De vraag is nu of we niet met de moraal de saamhorigheid hebben verspeeld. Met het hedonistische vergeten en opnieuw gevonden geloof in elkaar toont zich collectief het besef dat met NIET-weten ('Ich hab es nicht gewusst') een ander 'alternatief' individueel of groepsgewijs gehandhaafd weten mogelijk was. Met de angst in een groep ten onder te gaan bleek, met de verlichting van de dwang van het burgerlijk eenheidsbesef, de ontkenning van elkaar iets normaals te zijn; iets van alle eeuwen. De meest moderne saamhorigheid ontpopte zich als het traditionele, roemruchte, repressieve zwijgen van de meerderheid der vrolijke vergissingen.

De discussie over de wetenschappelijke status van de psychologie laaide hoog op in het traditioneel hernieuwde zelfbesef (zie b.v. Parabirsing over van den Berg's metabletica). Wederzijdse ontkenning bleek ook hier fundamenteel voor het wetenschapsbedrijf te zijn...

Ieders weerlegging van de alternatieve hypothesen van de ander toonde het zelfbevestigende en repressieve van de aktiviteiten van de uiteenlopende paradigmata die een gemeenschappelijke noemer deed verfijnen. Ontkenning in de harmonie van de gezamenlijke restricties schiep het leuke van de 'ware' wetenschap. Bijvoorbeeld de vlees en vrees-theorie van de vegetariërs (m.n. yogi's) tegen het moderne maatschappelijk jachtinstinct illustreert goed de aktiviteit van de rede (fig. 1) in de voortdurende weerlegging ter bevestiging en erkenning van de geliefde hypothese van de resulterende vreedzaamheid.

De mens is een schepper die zijn eigen wereldbeeld schept door middel van uitsluiting. Met de tachtiger jaren staan we voor het probleem van de wetenschappelijke integratie. Wat maakt onze vreedzame eenheid met behoud van de diverse verworvenheden inclusief de progressie van de sociale geest? Met het respekterende principe van het minimaal beantwoorden van elkaars vragen (de karige wetenschap) blijkt het dan wetenschappelijk te zijn te geloven dat het niet van de ontkenning niet zo ellendig is. We leven allemaal in de liefde van de eeuwige wetenschap der ontkenning die ieders eigenheid blijkt te waarborgen. Deze wetenschap wijst ons voor de psychologie terug op de studie van de samenhang en eigenheid der begrippen in relatie tot het NIET van de algemene ontkenning, als de meditatie van die liefde, en de betekenis van de zich onderscheidende paradigmata voor het (reeds uitvoerig bestudeerde) gedrag. Na descriptie de verklaringen ter prediktie.

 

II Psychologie als de studie van het woord

De woorden paradigmatisch en syntagmatisch zijn in de linguïstiek bijvoeglijk naamwoorden toegepast voor twee soorten van relatie waarin alle linguïstische elementen kunnen worden ondergebracht. Syntagmatisch heeft betrekking op de lineaire relatie die werkzaam is op een gegeven nivo tussen de elementen van een zin; paradigmatisch refereert aan de relatie tussen de elementen op een bepaald punt binnen de zin en een element waarmee het syntactisch uitwisselbaar is. Bijvoorbeeld bij "Hij is ordelijk" is de relatie tussen Hij, is en ordelijk syntagmatisch (op morfologisch nivo); de relatie tussen Hij en Zij, en is en leeft is paradigmatisch (zie Bullock & Stallybrass '77). In de praktijk houdt dit in dat, als het zo uitkomt, de syntaxis, ofwel de zinsconstructie, in de pragmatiek van de overtuiging onderhevig is aan een uitwisseling van termen die de werking van een paradigma aangeeft ten dienste van haar synergie (samenwerking van instituties, elementen, personen, organen, spieren e.d.). Een paradigma weerspiegelt de aanpassing van een individu aan de samenleving en de aanpassing van een groep individuen onderling. Zo zijn er voetbalparadigma's, muziekparadigma's en literaire paradigmata. Een paradigma is dan een woordstructuur, een voorbeeld of model waarin bij 'normale', zich aanpassende individuen woorden van plaats wisselen, zich re-associëren, om hun netwerk van betekenis in interaktie te vormen (semantische structuur van con-statering en -notering). Zonder zo'n mentale inter- of intra-aktie heb je geen paradigma nodig en is het denkmodel passief, dan zijn de dingen zo ze zijn en is de syntaxis syn-a-taxisch of dood in synergie.

Het woord paradigma is afkomstig uit het Grieks en betekent letterlijk patroon. Een paradigma vormt een gelijkenis; een parallel in woorden en beelden om over de werkelijkheid na te kunnen denken en deze te kunnen beheersen. Een paradigma is dus altijd een reductie van het totale beeld van de werkelijkheid; een abstractie van het wereldbeeld. Bij een ieder is het de beschrijving, zijn het de denkbeelden of kennis over de werkelijkheid, die ten koste gaat van het volledige besef van die werkelijkheid zelf. Ervan uitgaande dat het gaat om een optimaal realiteitsbesef moet dus het enige volmaakte paradigma het paradigma zijn dat zichzelf voortdurend netjes opheft na zijn diensten te hebben bewezen.

Wat betreft de structuur van begrippen staat de syntaxis tegenover de para(syn)taxis (Sullivan '75). Het gaat er bij een gezond paradigma allereerst om een goede syntaxis te handhaven, dat wil zeggen je te houden aan de regels voor een goede zinsbouw. Dit betekent dat de object- en doelgerelateerde termen in het zinsverband of in het gevoel daarvoor in gedachten, voor hun effectiviteit steeds voldoende geïntegreerd moeten zijn om de minder concreet en meer subjectgerelateerde paralogica in haar denkbeelden te kunnen beheersen. De contextuele afhankelijkheid van de zinnen en/of denkbeelden associeert dan de werking of causaliteit van het paradigma. Dromen b.v. zijn in die zin paralogische constructies die in een rusttoestand de causaliteit daarvoor aangeven. Parataxisch wordt de bekenning van een eigen (intern) taalgebruik of beeldspraak genoemd waarbij de eenheden naast elkaar worden geplaatst zonder de gebruikelijke integratie naar bekende linguïstische, psychologische of anderszins sociale normen. In de menselijke geest zoeken beelden en woorden hun rust; hun a-taxis: beweging zoekt de werkelijkheid aldus. Maar hoe werkelijk is de droom van ons leven? Parataxisch zijn die geïntegreerde en integrerende symbolen en klankpatronen onze individuele para-integratie aan het bekrachtigen als de zich communicerende ontkenning van de communicatie. Met woorden zijn we dan steeds op zoek naar de werkelijkheid waar ze niet meer nodig zijn; de orde van hun stilte. Het Woord doet wonderen.

Het voorvoegsel para, afkomstig uit het Grieks, betekent naast, buiten, voorbij, fout en onregelmatig. Para of in model zijn alle woorden buiten de werkelijkheid die ze beschrijven 2*), en taxisch zijn ze als ze in beweging zijn op zoek naar orde. Met ideeën maken, worden of zijn we ons. Het is vooral de betekenis in de zin van fout die het parataxische of het alternatieve van het paradigma en andere parafenomenen (b.v. paradoxen en paranormaliteiten) nogal gemakkelijk onbegrip en een afwijzing oplevert. Sullivan noemt in dit verband parataxisch het (foutief?) impliceren van causaliteit tussen onafhankelijke gebeurtenissen. In de praktijk is ieder paradigma min of meer parataxisch in de bekenning van de werkelijkheid. We denken causaal omdat we de wereld zo hebben leren kennen en het gaat erom, m.n. in z.g. persoonlijke aangelegenheden, zelf te ontdekken welke causaliteit de juiste is (de acausale causaliteit?). In ons bewustzijn scheppen we zelf de continuïteit van moment tot moment; het is ons leven. In het parataxische vinden we de taalexperimenten van proberen en vergissen die niet zelden als creatieve oplossing voor velen een uitkomst bieden; het maakt de eigen wetenschap; het eigen wereldbeeld. Zo is b.v. in het cabaret en in de psychiatrie het paradigmatisch wisselen van termen heel goed naar de syntaxis als gezond te herkennen, ook al is de parataxische vervorming (de causale suggestie) ogenschijnlijk sociaal onaangepast (de taktiek van de para-wetenschap is in zekere zin onbegrijpelijk te blijven voor buitenstaanders - niet-ingewijden - om de zekerheid van het paradigma niet te ondermijnen). Herkenning van die vervorming nemen we vaak waar als entertainment of humor, terwijl niet herkennen niet zelden het stigma onsympathiek, geestesziek of gek geeft en, in een gebrek aan liefde voor dat dan als parafysisch (ongepast) gelabelde individuele zelfbehoud, laat falen in zijn aanpassing d.m.v. uitstoting. Van belang is hier te onderkennen dat een paradigma dus zowel een levendig, zich aanpassend, objectiverend taalgebruik voorstelt dat qua dynamiek progressief en creatief kan zijn en daarmee een parataxisch geïnduceerde ontwikkeling insluit in de richting van een effectieve onafhankelijkheid, alswel in ieder geval statisch is in de handhaving van de subjectieve, al dan niet objectiverende, geest van de sociale groep waarin het paradigma werkzaam is en daarmee telkens recreatief terugkeert naar de thesen van het evenwicht in de mentaliteit. Het verschil zit hem in de plaats die aan de parafenomenen wordt toegekend. Ontkenning ervan remt de progressie - de voortgang van de geest - en geeft een a-gressie of regressie-cultuur. Erkenning stimuleert de progressie en geeft een confessie-(bekentenis-)cultuur met zijn creatieve verscheidenheid.

De Britse filosoof G.E. Moore stelde dat paradigmata moeten voldoen aan het criterium van een werkelijke toepassing op actuele zaken. Dit houdt in dat het constructief, actueel gebruik van de van plaats wisselende term(en) in een paradigma duidelijk moet maken wat de betekenis(-structuur) in de relatie met materiële zaken is. Subjectieve termen moeten dan somatisch refereren; d.w.z. verband houden met een materiële conditie. Dit verklaart b.v. de prevalentie van het medisch denkmodel (het alloparadigma) in de psychiatrische zorg. Met de subjectieve kwaliteiten van de moderne confessiecultuur staat de psychologie voor de taak deze aanvaardbaar te verklaren; naar eigenwaarde te begrijpen. Welke termen betreffen welke zaken; hoe heeft de cultuur zich ontvouwd? Psychologie als de wetenschap van het menselijke is in de beschrijving en beheersing van gedrag gemoeid met de beweging van de rede rondom onze materiële aanwezigheid en zo gebonden aan de z.g. vitaliteit of het voortdurend bewegende levens-specifieke ervan. Wetenschappelijke, objectieve constateringen in de zin van 'het is zo het is' zijn dus altijd in die beweging. Filosofisch gesproken is echter de enige verifieerbare werkelijkheid de (homeo-)statische werkelijkheid van het materieel (organisch) lichaam, d.w.z. de werkelijkheid die het minst snel verandert. De verifiërende vitaliteit zelf kan zich alleen bewijzen door die beweging (aktieve materialisatie). De vraag is nu: beweegt onze geest de wereld of andersom? (Zijn wij een soort tijdversnelling en/of is de tijdruimte de geest zelf?). Het hangt van het paradigma in kwestie af welke causaliteit van toepassing is voor een beantwoording. Hoe dan ook: zeker is dat, en als, steeds stabiliteit wordt bewerkstelligd. In de consensuele validatie van deze werkelijkheid van mogelijkheden - het gaat immers om een gezond werkelijkheidsbesef - reflekteren de woorden daarop van toepassing in hun voortdurende paradigmatische wisseling de zich stabiliserende en zich organiserende aktiviteit die in feite een negatie van het zelf-vreemde door het zelf-vreemde is t.b.v. de verificatie. De verificatie richt zich dus op het statische, waarmee in wezen een ontkenning van het bewegende, levens-specifieke gerealiseerd wordt; er ontstaat iets oneigenlijks: een zelfbevestiging die veel weg heeft van beseffen wat de dood is. Het zich levendig realiseren van de dood is de eigenaardige bijzonderheid die (van het bewustzijn dat) we singulier noemen. Alle (paradigmatische) aktiviteit bestaat als een relatieve, zichzelf bewijzende tijdsgewaarwording die merkwaardigerwijze in feite niets anders doet dan de tijdgebonden buitenwereld met het wisselende andere te (ont)kennen terwille van de eigen vitaliteit. Denken en zijn is levensbevestigend in partiële ontkenning van de materiële wereld. Ieder woord en ieder ding bewerkt steeds de eigen bevestiging. Dit maakt de materiële kwaliteit van het denken en de woorden duidelijk, ookal is het niet duidelijk wat de beweging of aard der causaliteit is. We noemen het ruimtetijd-bewustzijn. Met de vitale zelfzucht 3*) van de materie is het onderzoek van de psychologie, als het menselijk gedrag dat zichzelf onderzoekt, de Es-kul-aap die in zijn eigen staart bijt, (fig. 2: de es-kul-aap) veroordeeld tot de werkelijkheid van de gestabiliseerde elementen van die beweging; de consensueel gevalideerde en validerende omschrijvingen in het woordenboek die, net zo goed materialisaties zijnde als objecten, de paradigmatische waarderingen (de gevoelens en emoties) in de kennis van de systematiek der bewegingen van de (denk)wereld in al hun mogelijkheden proberen te omvatten. Woorden symboliseren en integreren onze menselijke eenheid (niet te weerleggen, wel te ontkennen) en psychologie is zo bezien de studie van het gedrag en de aard der woorden in hun actuele toepassing - in dezen: schrijf/leesgedrag - waarbij onvermijdelijk het eigenaardige tot de paradox van de ontkennende ontkenning behoort. Ieder woord in het woordenboek is, indachtig de taalwetenschap, als een nuttig taalinstrument in de paradigmatische zelf(ont)kenning te erkennen en het is onthutsend om te constateren hoe de verschillende paradigmata in staat van oorlog verkeren, zonder werkelijk met elkaar in tegenspraak te zijn. Woordgebruik als wapen ter afschrikking van een ander woordgebruik toont enerzijds het gebrek aan liefde voor (de negatie van en door) het woord, terwijl anderzijds, paradoxaal genoeg, het belang van het woord zelf wordt benadrukt in de geëmotioneerde (over)gevoeligheid voor een 'fout' (para)begrip,. Herinterpretatie en revaluatie van woorden opent paradigmata naar elkaar toe en toont de instrumentele schijn der strijdigheid van een on-volmaakte niet-singuliere ontkenning t.b.v. het eigenzinnige. Aandacht voor het woord redt de mens. Een bekering van emotionele motieven geeft de psyche(ologie) telkens weer de kans het denken te re-ligeren (her-verbinden) in de bekenning van de vitaliteit der kennis zelf.

De beschrijving van en door deze progressieve, hernieuwende en vreedzame menselijkheid - de semiotiek (de tekentaal) van het animale niet uitsluitend - komt neer op het vinden van een empirisch verifiërende woordstructuur die syntactisch verantwoord een z.g. open paradigmatische politiek mogelijk maakt; een vrije woordwisseling open laat staan die de praktische werking van de parataal garandeert. Met de voorwaarde van de empirische verificatie zijn morele uitingen uitingen b.v., waar of onwaar - dat hangt van jezelf af, verantwoord met de aantoonbaarheid van het interaktief welbevinden van een bewuste aanwezigheid of de zelfredzaamheid van een individu, groep of soort. Het betreft hier de naturalistische eis. Dit betekent dat woorden pas van waarde zijn als ze hun effect hebben ofwel gekoppeld zijn aan een materiële evidentie; als ze in de macht van een bewerkstelliging verkeren, ofwel als ze aktief materialiseren. Het verschil tussen de gerealiseerde capaciteit van de woorden en hun bekrachtiging (actuele effectuering) is een kwestie van sociale prioriteiten op mondiaal nivo. (volgens N. Chomski afhankelijk van de erkenning van de psychologie als respektabele gedragswetenschap). Niet de beschrijving van gedragingen maar de effectuering van de juiste taal of het juiste taalbesef is het doel. Gezien de morele causaliteit van het menselijke en de hoog-geëvolueerde complexiteit van het menselijk organisme is voor de psychologie zo een paradigma vereist dat ruimte biedt aan de meest uiteenlopende paradigmatische wisselingen; een eenheidsparadigma waarin de waardering van het woord een zodanige beheersing oplevert dat met behoud van alle paradigmatische variabiliteit een harmonisatie optreedt ten gunste van een verifieerbaar algemeen welzijn (zie verder Bullock & Stallybrass '77 onder NATURALISM en NATURALISTIC FALLACY).

Terwijl een paradigma, conform de eisen van de natuurwetenschap en effectief moet zijn èn weerlegbaar 4*) (trouw aan de constateringen van Popper), is de paradox van de zichzelf kennende menselijkheid alleen op te lossen als een paradigma zich begrenst door zichzelf, zoals reeds opgemerkt, effectief te weerleggen.

Falsifiëren in de zin van haar eigen juistheid ontkennen zou je neurotisch kunnen noemen. Het feit dat, normaal gesproken, zeker in de huidige 20e eeuwse wetenschap, we met onze tekortkomingen bezig zijn elkaar te weerleggen, maakt duidelijk dat nog veel energie verloren gaat aan deze projectie van de slecht geïntegreerde aandacht die op ons eigen denkmodel moet zijn gericht. Met deze projecties beheersen we de opwinding over een realisatie van onze eenheid middels ontkenning en houden we een bewustzijnsvernauwing in stand. Het is de opwinding over onze eenheid die deze bewust maakt en de schijn der tegenstellingen doet voortduren. Het erkennen van de eenheid der (huis)wetenschappen komt voornamelijk neer op het leren beheersen van die opwinding en het accepteren van de praktisch noodzakelijke bewustzijnsvernauwingen. Zichzelf in bewustzijnsverruiming weerleggen houdt in dat, menselijkerwijze, èlk paradigma in zijn verklarende bezigheid zich voortdurend in positieve zelfontkenning eenmaakt in de zin van het opgeven van de strijdigheid en het (laten) herstellen van rust en orde (behulpzaam is hierbij het inzicht dat de mens zich nog het meest opwindt over het feit dat er niets aan de hand is). Dit is een proces inherent aan het bestaan van een paradigma zelf, dat voortdurend in werking treed als de grenzen van de individuele en collectieve kennisvermeerdering, danwel -bevestiging, t.b.v. de ego-defensie, het ik-besef, zijn erkend. Van belang is dat kennis, voortkomend uit het zich enigen, niet meer individueel specifiek is, ofwel ego-vrij en onpersoonlijk passief-reaktief functioneert. De collectieve geest werkt op (zelf)herkenning; we herinneren ons wie wij zijn en vergeten makkelijk niet-noodzakelijke ik-informatie.

Praktisch gesproken betekent dat er dus  altijd twee paradigmata in werking zijn: één voor het individuele kenproces en één voor het beëindigen daarvan. Het paradigma van de eenmaking is gelijktijdig effectief voor iedereen in een irreversibele toename van (wan)orde, danwel omkeerbare uitwisseling van warmte, genaamd entropie 5*) (vgl het fysisch gebruik van de term P.42), in tegenstelling met de ongelijktijdige werkzaamheid van de zich onderscheidende paradigmata. In de sociale geest alterneert de verscheidenheid aan denkmodellen ongelijktijdig in een irreversibel, gelijktijdig veranderende zelfgewaarwording. De menselijke werkelijkheid is zowel dualistisch als monistisch. Ons psyche-paradigma is een holo-paradigma dat de strijdigheid van alle andere paradigmata verklaart, opheft en in hun eigenheid waarborgt; een meta-paradigma dus. Je zou het ook een analytisch of para-paradigma kunnen noemen dat m.n. de onpersoonlijke zelfreflektie of zelfkennis omvat (denk aan b.v. de astrologie), maar in bredere zin ook het voor een ieder complementerende paradigma is dat de orde handhaaft in de natuurwetenschappen. Het betreft het persoonlijke van het onpersoonlijke; het causale van het acausale.

De eenmaking van het paradigma ontstaat door de verklarende capaciteit ervan die voor en van ieder ander paradigma verschillend effectueert als stilte (de noodzaak van harmoniserende en compenserend integrerende bezigheden, zoals het bedrijven van sport en muziek, wegneemt). Het maakt vrij en behoudt mogelijkheden. In wezen bevestigt het de organische orde en verstrooit of dissipeert het in alle momentane culturele aktiviteiten. Het bewerkt effectief de singulariteit in het recreërend en restaurerend vrije tijdsbesef van de natuurlijkheid. Met het kennen van de singulariteit wordt het persoonlijke een kunstbeleving van in wezen de eigen goddelijkheid. Dit beleven is een wordingsproces van de zich sociaal heiligende geest die de interne strijdigheid in de zelfbeleving beëindigt m.b.v. zelf-direktieven; aanwijzingen die in het leerproces van de groeiende ervaring fungeren als een niet zelden en niet noodzakelijk geprojecteerde eigen-wijsheid. Voordat je je eigen natuurlijkheid kan zijn filosofeer je erover. Het woord in interaktie is dan belangrijker in de absolute zin van een vreedzaam (reflekterend) eenheidsbesef - we spreken allen voor ons'zelf - terwijl kennisproduktie en -consumptie (lezen, schrijven, media-aktiviteiten, maar ook: de psychotherapie) steeds meer de individuele vrijheid en gelijkheid weerspiegelen in een (versnelde) evolutie van collectieve, materiële prioriteiten voor de garantie van de veiligheid in sociale zekerheid. Dit resulteert in een soort sociale zelfrealisatie die zich met een groeiende sociale zekerheid en geestelijke welstand geleidelijk aan toont in een zinvol (re)creatief woordgebruik waarin vooral parataxische (eigenzinnige, merkwaardige, singuliere) woordwisselingen hun betekenis vinden: een geaccepteerde sociale gekte; het tijdperk van het artistieke ego (het eigen aardige). Dit houdt ook in dat de bedrieglijke drogredenen en redeneringen van de (materialistische) rechtvaardiging van het onrechtmatig eenzijdig eigenbelang m.i.v. de bijbehorende incontinente lustmotieven, in de hernieuwde gerechtigheid van dit paradigma geen kans meer krijgen. Met de kunst van het leven laten we het onrecht. Eenmaal in de situatie dat we eerlijk onszelf moeten vormen en zijn, kan het valse niet meer voortduren en gaat de demagogie hol klinken.

Met de toespitsing van dit eenheidsparadigma voor de psychologie dringen zich de termen naar voren. Psychologie als de bespiegeling van het woord om tot praktisch probleemoplossen te komen bestaat dan uit generatieve semantiek of betekenisontwikkeling. Er is dan sprake van een vaste grammatica (spraakkunst; spraakleer) die de verschillende onderliggende betekenissen genereert en de zin van het leven in zinnen van (spreek)taal en zinnigheid van interaktie omzet (zie Reber '85). Deze generatieve semantiek roept de tegenover elkaar te plaatsen meningen in het leven. Zij vormt de basis voor alle denkkaders en verklaart de strijdigheid ervan als een gebrek aan liefde voor haar geïmpliceerde orde (vgl. Bohm '80).

Het bekennen van een paradigma voor de psychologie dat ruimte biedt aan alle andere paradigmata, die je zou kunnen zien als verschillende meningen over hetzelfde menselijke, komt overeen met de queeste naar de H. Graal van de verenigde veldtheorie in de fysica (zie Wilber '82). Ieder afzonderlijk paradigma beschouwend als een semantisch veld van betekenis, staat de psychologie voor de opdracht die semantische ruimte te vinden, te scheppen en te garanderen, waarin een ieder zijn/haar woordstructuur kan terugvinden en reeds heeft. Het generatieve van dit paradigma staat dan borg voor de creativiteit, dynamiek, progressie en effectiviteit (functionele gezondheid) in organische - sociale - samenhang. Bij de grammatica van dit betekenis-genererende paradigma doen zich enkele typerende verschijnselen voor. Deze zijn (o.a.):

1) Een hiërarchische ordening van begrippen op collectief en individueel nivo.

2) Meerzinnigheid (meervoudige zin of betekenis) van een holistisch neutraal monisme dat redeneringen transponeerbaar maakt (interdisciplinaire wetenschap).

3) Een analytisch-synthetische, structureel dynamische altererende alternatie.

4) Een passief-reaktief vanuit de onvolmaaktheid provocerende openheid d.m.v. een spanningsverwekkende karigheid of verklarings-understatement.

5) Economische beperking van mentale aktiviteiten door het stellen van ideële en materiële prioriteiten.

6) Een utilitair verantwoorde pragmatiek terwille van een naturalistisch-ethische progressie.

7) Een onpersoonlijk identificerende, synchroon verlopende acausale
6*) manier van denken die door morele inductie een harmoniserende werking heeft op de vegetatieve functies en de motieven van het daarmee beheerste en beheersende bewustzijn in de animale zintuig/spierkoppeling.

8) Zelfopvoedend en -corrigerend (dissipatief) vanuit de 'Ik weet'-hypothese, waarbij in de zelfreferentie meta-psychologisch irrationaliteit en strijdigheid wordt overstegen; projecties worden opgeheven in de zelf-kennis m.b.v. functioneel probleemverwijzen naar eer en geweten totdat hulp gerechtvaardigd is.

Met name het verschijnsel van een individuele en collectieve hiërarchische ordening en meerzinnigheid is hier van belang. Begrippen of denkbeelden met het grootste generatieve vermogen hebben de voorrang. Het zijn ideeën of dingen met een hoge inductieve (generaliserende, algemene, convergerende) waarde en in hun zingeving makkelijk vatbaar voor de momentane waarderingen van een emotionele lading die elkaar overlappen in de meervoudige zin van de betekenis. Het betreft elementen aangaande het ongeslachtelijke, die voor iedereen de symbolen van de werkelijkheid ordenen. Voor een kind is dat een teddybeer, voor een volwassene een spreuk, woning of dagboek (denk aan Jung's archetypen). Tezamen vormen ze het materiaal voor de sluitredeneringen die een paradigma afgrenzen, c.q. integreren. In de aard van de individuele hiërarchieën kunnen we de causaliteit van het paradigma in kwestie herkennen. Het herleiden van deze causaliteit tot de causaliteit van de vigerende collectieve moraal behoort tot de analytisch-synthetische aktiviteit van het genererende. In hun zelfeducatieve waarde verliezen deze elementen hun macht voortdurend. Met de waarde die ze maken, de geest die ze verenigen, verliezen ze hun functie. De eigenschappen van de genererende kwaliteit van de menselijke geest komen vooral neer op de strategie van het behoud der integriteit; in ruimere zin: op het optimaliseren van de levensduur en de zelfzekerheid.

Uit bovenstaande eigenschappen moge duidelijk worden dat het gaat om een gezondheidsparadigma dat bij de gecultiveerde mens de individuele en collectieve orde handhaaft. Een plotselinge doorbraak van de gelijktijdige paradigma'scrum' of opstuwing van niet meer te ontladen ongelijktijdigheid in het dualistisch besef zou je een dissipatieve schok of paradigma'crash' kunnen noemen die de houding t.o.v. de geïmpliceerde momentane orde bewust maakt. Het verstrooiende effekt van deze doorbraak kan tijdelijk een aantal vitale functies van het kenproces verstoren en zich openbaren als een z.g. 'flip' ofwel een chaotische ontreddering in de afhankelijkheid (psychose). Normaal streeft een volwassene naar een evenwicht in het dualistisch besef en compenseren generatieve elementen in de mentaliteit met emotionele sturing terwille van de parataxische vrijheid. Als iemand echter vastloopt met zijn emotionaliteit en parataxie, ontstaan de beroemde conflikten tussen gevoel en verstand; tussen hart en geest. Emoties stuwen dan het dualistisch spel op en blokkeren een gezonde interaktie van het eigen denkmodel. Het van huis uit meegekregen geloof en vertrouwen moet dan de geëmotioneerde zelfstandigheid redden. Agressie e.d. vernietigt strijdigheid, maar ook de openheid. Plotseling toont dan het karakter zich dat was ondergesneeuwd met de afhankelijkheid en gehechtheid van de aanpassingen. Niet zelden is dat karakter in de ontwikkeling van de creatieve, zich sturende geest die geen andere autoriteit dan de eigene verdraagt. Woede en huilbuien markeren de machteloosheid van het dualistisch besef dat zich hierin bij volwassenen tracht te consolideren met sexueel bekrachtigde eenzijdige fixaties die erop neer komen dat men niet wil horen van een alter-ego dat zich complementair wil profileren als de Godheid of de schaduw die men niet kan verdragen. De zich sexueel ontladende consolidatie van de onwilligheid houdt een vervreemding in, m.n. als alle liefde uit het sexuele is verdwenen; dan verliest het zijn vertrouwen bekrachtigende waarde. Compensatie van het sexuele ongeluk d.m.v. masturbatie ontkoppelt 'wel-is-waar' de onaangename wederkerigheid van de emotie, maar keert de agressie naar binnen en maakt neurotisch. Zeker als in de twijfelaar telkens opnieuw dit proces van vervreemding, neurotisering en wanhopige toenadering van het hart-geest-conflict zich herhaalt, verdwijnt het geloof en/of de potentie voor een verdere ontlading van de relationeel ervaren persoonlijke strijdigheden. Via de stuwing en de 'scrum' van de denkmodellen is dan de weg niet meer naar buiten, maar naar binnen te bewandelen om te ontdekken dat zonder de reserve van je karakteristieke integratie je niets tegenover de ander hebt te plaatsen. Een mens moet tegenspel vormen. De doorbraak van het eenheidsbesef danwel verdeeldheidsbesef is dan ook een interne aangelegenheid waar de anderen zoveel mee hebben te maken dat je ze d'r niet meer bij nodig hebt. Als je eenmaal weet hoe het voor jezelf hoort te zijn, weet je wat je bij anderen te zoeken hebt: een bevestiging daarvoor. Zonder je effectiviteit ben je er wetenschappelijk gesproken niet werkelijk.

Het maatschappelijke lijkt uit één en al tegenspel te bestaan; een soort speeltuin om te oefenen met je eigen wetenschap van het geluk. Hierin behoren de zorgen n.a.v. het onafscheidelijk duo onveiligheid en defensiviteit tot de verantwoordelijkheid van de normale zelfredzaamheid, óók op nationaal nivo. Zoals iemand met een integratie-crisis met rust moet worden gelaten, moeten ook naties mondiaal in de wereldbeheersende integriteit van dit eenheidsparadigma afzien van wederzijdse inmenging en de grenzen van het respekt niet overschrijden. Het gaat om niets minder dan de waarden die de menselijkheid moeten waarborgen; de waarden die aan ieder cultureel, sociaal besef van welk denkmodel dan ook ten grondslag liggen. Deze waarden zijn te omschrijven in een dertiental thesen die in essentie het generatief, hiërarchisch geordende van de kernbegrippen der moraal voorstellen (vgl. Spinoza's Ethica). Deze begrippen zijn met deze thesen dan psychologisch gedefinieerd om de algemene (mede)menselijke zekerheid te verschaffen die borg moet staan voor de relatieve waardenvrijheid van de paradigmatische onderkenningen. Waardenvrij zijn wil zeggen vrij zijn in de eigen waardering op ieder moment, van wat zich aan het bewustzijn voordoet. Daarmee moet de dwingende causaliteit, zoals in de eerste paragraaf besproken, van welke moraal dan ook, zijn ondervangen, zonder onze coherentie te verliezen. De stellingen pogen duidelijk te maken wat de consequentie van de liefde voor de waarheid is die tot orde moet leiden; wat in de sociale verantwoordelijkheid de termen van het menselijke JA en NEE van het geweldloos begrip inhouden. Ze beschrijven de algemeen menselijke causaliteit van een functionele zelfontkenning in sociale harmonie.

1) Sex is de geslachtelijke tegenstelling in het leven dat onderscheid maakt; als aktie de verdeeldheid of verscheidenheid schept en de afgescheiden eenheid voor zichzelf bevestigt of integreert.

2) Liefde is de aktie die in het bewustzijn van de tegenstellingen of polariteiten de eenheid schept en de individuele waarheid en oorzakelijkheid van kennis voorstelt.

3) Integriteit is in organische samenhang het resultaat van de liefde voor de sexuele tegenstelling; van een intelligent besef van het geslachtelijke.

4) Sexueel zelfbesef of bewustzijn is onvermijdelijk; aan het leven inherent (ruimte- en vormbesef resp. mnl. en vrl.).

5) Ongezond is het ontkennen van het sexuele; het denken, de communicatie van het zelf, is sexueel geaard, maar het handelen moet dat niet zijn, het màg zo zijn.

6) Sexueel gedrag komt voort uit het stimulerend ervaren van tegenstellingen (zoals b.v. onrecht); liefde komt voort uit continentie 7*).

7) Lust ontstaat als de generalisatie van het sexuele moeten; een aktie van de vrije wil.

8) Intelligentie is de singuliere liefde voor het probleem van de vrije wil; NIET weten wat je wil is het probleem.

9) Sex is het probleem van de liefde.

10) Liefde resulteert in het opheffen van illusies; de schijntegenstellingen of verbeeldingen van de vrije wil die vrij wil zijn (de leugens van de neurose).

11) Domheid en dwaasheid is het resultaat van het verwarren van lust en liefde; het resultaat van een onjuiste (grove; onzuivere 8*) aandacht of gebrekkige ontvankelijkheid voor het probleem van de tegenstellingen, waarbij haat en kwaad zich zelf vernietigt in onwaarheid en in chaos (functionele dissipatie of negatieve recreatie van de 'acting out'): moet-wil geeft misverstand.

12) Eenwording in de liefde resulteert in identificatie met al het levende en het besef van het onpersoonlijk individueel continuerende ('eeuwig' voortdurende) in het overlevingsinstinct van het sociaal-adaptieve woordbesef dat strijdigheid ontkent.

13) Geloof als de bereidheid van aandacht voor de stelling 'sex en liefde zijn tegengesteld' is een continentiestrategie of gewetenskwestie van leven en dood die de sociale aanpassing geldt; ze vormt de denkreserve van het aandachtige in vertrouwen.

De basis voor de waardenvrijheid wordt gevormd door het in de stellingen geïmpliceerde pleidooi voor een continente, lustvrije sex(e)beleving zonder de dwang tot aktie, hetgeen de creativiteit, het spel, mogelijk maakt. Dit om de angst van de doofstomme acoustische blokkade van de geest 'te weten hoe het hoort' te overwinnen. Deze stellingen pogen het vrijwaarden van het moetende der morele termen te bewerken. Het zijn de formuleringen van de taalpsychologische wetenschap van de 'NIET'-moraal . Psychologie mag/moet NIET moraliseren; slechts definiëren wat gezond en ongezond is in de strijd om het overleven van de slimsten. We leven de paradox van de waardevolle waardenvrijheid van het woord.

De verschillende stellingen geven een duidelijkheid die het woordenboek niet kan verschaffen over een veilig gebruik van termen dat individueel zeer verschillend van toepassing is. Als we er niet op bedachtzaam zijn, zien we het gemakkelijk even anders. Het zijn de stellingen die de geest van de psyche 9*) moet verenigen en zuiveren van al te emotionalistische onrechtmatigheden Het mag niet een diktatuur van de agressie der emoties zijn, maar een diktatuur van de liefde der integriteit(en) ervoor. In conflict met deze stellingen komt men gemakkelijk in de strijdigheid van een sociale oppositie terecht met de mogelijk destructieve gevolgen ervan. Logica en noodzaak regeren samen. De intelligentie ervan is niet stuk te krijgen, wel de integriteit, het zelf, ervoor. De termen pogen de werkelijkheid te waarderen die voor ons organisch leven kenmerkend is; kennis waar de 'bewuste' mens voortdurend op mediteert. Ze genereren creatief de orde waar het bewustzijn zich op richt teneinde het denken tot vrede te brengen.

De thesen zelf vormen in hun scala van mogelijke consequenties een eindeloze bron van inspiratie; ze vormen een matrix voor de eigen (re)creatie; de Creatrix. B.v. een vergelijk met de bijbelse tien geboden met het niemand mogen doden verschaft met stelling twaalf de kennis die een vegetariër nodig heeft voor zijn zelfrechtvaardiging in de filosofie van 'een olifant leeft langer', of: 'met een dikke huid lach ik je uit'. Tevens geeft het de psychiater een alternatieve verklaringsgrond voor de chaotische beleving van de geïsoleerde geest der wanhoop.

Wie wil er sterven met het verwerven
van het inzicht in de dood die nadert,
Welke slachting in de strijd om leven?
Waarom huil ik angstig om het even?
Het etcetera van stelling negen geeft inzicht in de functie van de sexuele afkeer. Wat hebben we anders nodig dan veel liefde? Stelling elf verklaart de oorzaak der verwarring in de stuwing van de starring van verliefde blikken in de overdracht. Met name stelling dertien doet steeds vragen rijzen. Zonder hier een uitputtend exposé te geven van de mogelijkheden van de 'NIET'-moraal, is het wellicht verhelderend in dezen even kort te improviseren als voorbeeld van eigen inzichtelijkheid.

Psychologisch leven we in de drie dimensies van de wereldse geslachtelijke tegenstellingen en het levende bewustzijn ervan. In de akties van dat bewustzijn vormt de geest zich in de kennis van de psyche die zijn aandeel zoekt in de collectieve verstandhouding. Het individuele verstand dat daaruit volgt vindt op de tijdas van de liefde voor het sexuele zich in het besef van de vrije keuze die we bewust zijn noemen. In het bewust zijn van de levendige drievoudigheid der natuur vormt zich, het onzekere complementerend en borgend de vereniging van de krachten heersend, het gulden midden van het denken in de symmetrie van de zich relativerende materiële organiciteit der liefde, en realiseren we de vitaliteit van onze tegenstellingen. Het absolute besef van onze eigenheid is geboren; het geslachtelijke overstijgt zich in het hart voor alle menselijkheid (fig. 3: Het Levenskruis):

Ons leven is gericht op overleven in de liefde voor de organische eenheid van tegenstellingen die we universeel noemen. Ons emanciperend, het ongeslachtelijk gelijkwaardig menszijn nastrevend, convergeert ons denken tot de eenheid en essentie van het leven, terwijl we erotiserend ons 'teveel' aan liefde, met de spanningen omtrent onze integratie, in divergentie richten op de verscheidenheid van de materiële wereld. Het hart vormt de eenheid die zich creatief beweegt in de wereld van de tegenstellingen. Het brein als een integrerende massa neuronen weet daarin intern en extern communicerend medeschepselen in identificatie te verenigen tot één persoonlijkheid, soort, geslacht of type. Het is het proces van worden tot en blijven als één organisch geheel in de, met de hartslag pulserende, zich afwisselend beëindigende, verstrooiende, en weer re-aktiverende bezigheid van de sociale geest. De verschillen in tijdruimtebesef (fysiek en imaginair) doen de geest werken voor steeds dezelfde eenheid, het singuliere paradigma, de eigen mening, van een globaal gemiddelde inschatting van de werkelijkheid. We zijn geëvolueerd tot een zichzelf beseffende, organisch samenhangende wereld met een karakteristieke negatie van het onaangename van de verschillen, die we liefde noemen. Na deze uiterst summiere, elementaire bekenning van onze aanwezigheid, komen we op het onderwerp van het functioneren van de individuele waarden in de negatie van ieder paradigma.

 

III Negatie en het waardensysteem.

Het inductieve in de taal bestaat bij de negatie: terwille van het eigen-algemeen convergeren de bijzonderheden in ontkenning van hun onderscheid. Deze negatie dient de waarschijnlijkheid der generaliserende en/of infererende consensus en werpt de menselijke cultuur voortdurend terug op de basis van de bevrediging der primaire behoeften. Behoeften i.h.a. bepalen de connotaties en associaties van de individuele betekenisstructuur terwijl de prioriteiten van de consensus op collectief nivo het waardensysteem impliceren dat als motivator optreed. Deze waarden worden i.h.a. weergegeven door (o.a.) de begrippen waarheid, vrede, liefde, rechtgeaardheid en geweldloos begrip (vgl. De Yoga-Sutra's van Patanjali en de leringen van Sai Baba). Men streeft naar de toestand waar men behoefte aan heeft; de toestand waar men in negatie van vervreemdde. Het verzachten van de prijs van de negatie is de kunst van de cultuur. Het doel is het negatie-vrij bewust zijn van natuur die met cultuur is. Niet zonder de negatie, maar vrij zijn in negatie.

Negatie leidt dus tot waardensystemen die de negatie zelf d.m.v. inductie en implicatie bevestigen en verheffen tot normaliteit. De aktieve negatie van het oneigenlijke is een kenmerk van de aktiviteiten van alle levende systemen. Onze iets te ijverige negatie heeft ons doen huilen om cultuur. We zijn in cultuur op weg naar de natuur, steeds proberend de monumenten te behouden voor de vreedzaamheid. In dit belang van de gemeenschap is dus de crux der waardensystemen te vinden in de negatie die daaraan vooraf gaat. In het dierlijk instinct is de negatie en het waardensysteem van overleven impliciet. In de cultuur met al haar paradigmata kennen we onze eenheid dan min of meer expliciet, gematerialiseerd. De, geïmpliceerde, holofrasis van alle paradigmata moet dan in één woord bestaan uit het woord 'NIET'.

Een wetenschap vrij van waarden is 'NIET' mogelijk, bedenkend dat ieder woord zijn waarde moet hebben om gebruikt te kunnen worden. Hiermee belanden we midden in de paradox, de gordiaanse knoop van de wetenschap. Het wetenschappelijk streven naar waardenvrijheid is een waarde in zichzelf, iets naar aanleiding waarvan de historicus en wetenschapsfilosoof T.S. Kuhn de wetenschappers naar de limiet van de zelfkritiek dreef met de constatering dat de verschillende paradigmata van de wetenschap in hun fundering nogal te wensen overlieten wat betreft de rationaliteit (zie Wintle '84 voor een korte bespreking). In de waarde vindt het woord zijn betekenis, in de gezamenlijke liefde voor de waarden vinden we het bewustzijn ervan. Zonder de consensuele bekrachtiging van de rechtgeaarde liefde voor het vreedzame begrip van waarheden zou de moderne wetenschap nooit tot ontwikkeling zijn gekomen en kan ook geen cultuur stand houden. De wetenschappelijke studie van het woord (de Logos) komt zo neer op het, ten gunste van de illusoire dekmantel der rationaliteit, ontwikkelen van het aangenaam, ongeslachtelijk reëel bewustzijn der waarden.

Met de premisse van de onvermijdelijke onderkenning van basiswaarden voor het psychologiebedrijf moeten we ons paradigma een naam geven. De psychologie als de studie der menselijke waarden en de bijbehorende paradigmata is veroordeeld tot de negatie en daarmee tot het alles omvattende 'NIET'-paradigma; het paradigma dat de ontkenning zelf genereert en daarmee de relativiteit van het denken qua relevantie plaatst in zijn weerlegbaarheid of in zijn weerleggende kwaliteit. De moeilijkst te weerleggen ideeën krijgen dan de hoogste generatieve waarde of emotionele lading, terwijl de makkelijk weerlegbare in een relatief neutrale toestand aan de willekeur zijn overgeleverd. De genererende denkbeelden zijn die inhouden die voor een ieder op ieder moment de betekenis genereren van de menselijkheid, deze verenigen en integreren (zie boven). Aangaande de naastenliefde, de sexualiteit en het levensonderhoud ontwikkelt een ieder een eigen begrip van verantwoordelijkheid dat de zelfrespekterende aanpassing verzekert. Dit begrip is onderhevig aan tijdelijke veranderingen in het psychisch welbevinden (), op een stabiele basis van algemene overeenstemming op grote of kleinere schaal. Het typisch menselijke ontstaat in de sociale orde, waarin woorden met een hoge generatieve waarde de singuliere 'NIET'-negatie organiseren die de stilte schept als voorwaarde voor een positieve taakstelling, in de zin van een bereidwillige ontvankelijkheid in een reëel plichtsbesef. Door de hele menselijke geschiedenis heen blijken het de waarden te zijn die de geweldloosheid verzekeren die de rust en veiligheid scheppen van de gemeenschap. Met de toenemende nadruk op het niet dwingende en geweldloze van de rede krijgen de woorden die bijdragen tot een aangename cultuurbeleving een hogere waarde. We kennen ons een taal die zijn eigen ontkenning organiseert, de para-orde maakt, en een taal waarmee we elkaar tot rust brengen. De kunst van het leven bestaat eruit die twee talen met elkaar in overeenstemming te brengen. We moeten het hebben van een gesocialiseerde zelfkennis die de dreiging van de agressieve zelfzucht opheft door verlustiging en de nadelige gevolgen ervan voor het plezier-principe te ondervangen. In een gemeenschap waarin menselijke basiswaarden (p. 27) de juiste Psychologische relativiteit garanderen, is de veiligheid zodanig dat het motief van de naastenliefde overheerst en verdere verlustiging een nadelig effect heeft op de persoonlijke effectiviteit. De waarheid van het persoonlijk relatieve, i.t.t. het absolute, bepaalt dan de beleving van de sociale vrijheid. Een ontkenning georganiseerd op basis van lager gerangschikte woorden in de generatieve hiërarchie vereist meer denk-aktiviteit en energie of arbeidsvermogen, waardoor de taakstelling aan positiviteit inboet. Er is dan sprake van een vermindering van het realiteitsgehalte van de rede door het overwegen van de noodzaak van het plezierprincipe; het energietekort in vervreemding. Kortom: afhankelijkheid van lustbevrediging vermindert de persoonlijke effectiviteit in constructieve zin en bedreigt de levensduur door uitputting en het verzwakken van de functionele afweer. Een stelsel van sociale zekerheid maakt de verlustiging ondergeschikt (vgl. Foucault '84). Liefde ontnuchtert en maakt bewust van sociale prioriteiten en haar psychologische determinanten, ook op internationaal nivo. De juiste relativering van de basiswaarden schept de vrede.

Gegeven een consoliderende, sociaal zekere samenleving met een geweldloze motivatie gericht op het handhaven van de vrede, neemt de noodzaak van de verlustiging af. Niet bekrachtigd verliest zij haar compenserende functie en verdwijnt ze. Dan gaat het niet meer om de repressie van de vredesmotieven van vertrouwen en loyaliteit m.b.v. de sexualiteit, maar om ieders individuele keuze wat betreft de waarden en de betekenis van de begrippen van de collectieve generatieve hiërarchie. De levenskracht wordt hierdoor bepaald. B.v. het verdedigen van het niet nakomen van een plicht kost, met handhaving van de aanpassing, meer energie naarmate het sociale belang van die plichtsvervulling, en niet de verdediging daarvan, toeneemt. Dit maakt duidelijk dat het sociaal gesanctioneerde de prioriteiten bepaalt die de collectieve motivatie beheersen en daarmee de plaats van het begrip in de generatieve hiërarchie van de collectiviteit. Ontkrachting van basiswaarden heeft nadelige gevolgen voor het individuele sociale welbevinden en de natuurlijke gezondheid. Explicitering van de noodzaak tot implicatie kan uitputtend zijn. Gezondheid leeft de geïmpliceerde natuurlijkheid die in cultuur slechts dat expliciteert wat daartoe direct of indirekt herleidt. Een te grote omweg in dezen bekort de levensduur vanwege de destructieve gevolgen van de (zelf-)misleiding. In de praktijk betekent dat dat in ieders zelf-directie woorden strijden om de voorrang in de individuele en collectieve geest en daarmee de progressie van de tijdgeest bepalen. Deze strijd zou je de oorlog van de eeuwigheid kunnen noemen. Veel moderne dysfunctie is terug te voeren op vermijdings-strategieën of op destructieve zelfconfrontaties in de spiegel der sociale onenigheid. Strijd is het gevolg van ontkrachting van de waarden van het 'NIET'-paradigma. Ontkrachting van basiswaarden doet de gelding van de relativeringen dezer waarden in de grondstellingen van het paradigma in kwestie verloren gaan. Gebrek aan meditatie op het probleem van de relativeringen geeft de emoties van het absolute en haar projecties. Maar ieders interpretatie van de gezamenlijke grondstellingen is van belang. Repressie van deze relativeringen lokt het geweld van het absolute uit (hersenstormen, hurry-crane's, para-lui's en windgozers). De aktie van de vrije wil daaromtrent houdt op bij het nemen van de juiste beslissing. Eenmaal gekozen voor aanpassing ontwikkelt zich de inpassing in de collectieve negatie met opoffering van het door de 'individuele' wil bepaalde; geloof in de gemeenschap geeft inpassing in de collectieve wil (wie wil d'r nog?).

  Geluk in de zin van een geslaagde aanpassing resulteert in een vrijere koppeling van het denkmodel i.c. en het plichtsbesef, waardoor een recreatieve cultuur mogelijk wordt. De taal kan zich dan als spel van klanken ontplooien waarin het 'NIET'-paradigma voortdurend de (objectieve) vrijheid schept: "Het is 'NIET' zo", "Het is 'NIET' één paradigma", "Het Woord bestaat 'NIET' ", "Het is 'NIET' interessant", "je bent 'NIET' wetenschappelijk", etcetera. De positieve waardering van het woord 'NIET' opent een wereld van betekenis die essentieel is voor het hele menselijk kennisbedrijf. 'NIET' is de sleutel voor alle denkmodellen. Het woord 'NIET' maakt ons bewust van de moraal van de eigenheid en de ware aard van de werkelijkheid. Immers dit is dat 'NIET' en alles is 'NIET' niets. Op deze wijze het menselijk probleem benaderend vinden we ons altijd terug in het 'NIET' van het menselijke dat kan zeggen: "Ik denk 'NIET', dus ik ben", en: "Ik weet alleen dat ik heel veel 'NIET' weet".

 

IV Implicaties van het 'NIET'-paradigma

Het woord NIET of NEE is een van de eerste woorden of anderszins semiotische uitingen die in het leven van een taalbewust organisme een rol spelen. Leven is 'NIET' dood (voor het leven is de dood zichzelf 'NIET'), jij bent 'NIET' ik (een ik zijn we allebei) en als je 'NIET' aktief bent leef je 'NIET' (meditatie schept de concentratie). Vanuit het 'NIET' ontstond in de natuurlijke evolutie het bewustzijn van alles als de grote ontkenning ervan. Zo begrijpen we ons als een cogito uni-versum van tegenstellingen waarin 'NIET' het bewustzijn van de mogelijkheid van het misschien zijn voorstelt. In het wellicht zijn wij de mogelijkheid van een vrije keuze bewust tussen het ja of nee van er te zijn. Met ons 'NIET' sturen we onze aandacht.

'NIET' schept de semantische, existentiële ruimte die de geest van de mensheid kan verenigen op basis van vrijheid van levenskeuze. De moraal van het 'NIET' aktief zijn komt overeen met de strategie van het geweldloos begrijpend passief verzet (Ghandi). Negatieve bekrachtiging (het stimulerend achterwege laten) is dan 'NIET' niet als het kwaad dat het liefdeloze van de maatschappelijke dwang toont, maar een soort therapie voor afhankelijke mensen die moeten afkicken van hun maatschappelijke, materiële machtsbehoefte. Het goede voorbeeld van de onafhankelijke ontkenning van de horigheid doet het singuliere volgen. De positieve waardering van het 'NIET'-zijn noopt tot een bewuste hantering van de ontkenning. Een flinke ontkenning van de liefde kan een onschuldige, gezonde negatie van het negatieve schaden; uit evenwicht brengen. De positiviteit van het 'NIET' bewust zijn sluit het ideële in dat de sofisterij van het ideaal-loze filosoferen moet vermijden (zie Duijker '79). De liefde van de negatie houdt de opdracht van de 'NIET'-filosofie 10*) tot een geestverruimende inter- en intra-aktie in. Van belang is de onwerkelijkheid van emotionele negativiteiten in te zien. Met het emotionele negatief plaatst men zich buiten de werkelijkheid van de positieve interaktie die de menselijkheid kenmerkt. Negativiteit als onwerkelijkheid of werkelijkheid van de on-deugd, bestaat 'NIET' niet (wel wel). Het 'NIET'-aktief zijn vormt immers de continentie (het behoud; de onthouding) die nodig is voor de algemene sociale aanpassing. B.v. een revival in de herstelfunctie van de 'terug-naar-de-natuur'-moraal met zijn geitenwollen(!)sokken-etcetera is in haar negatieve sociale bezigheid een plezierig vergeten van wat aanpassing is. Het 'NIET'-paradigmatisch nadenken in algemene zin schept de vrije associatie (Freud herboren) die niet meer op de macht (agressie) van het woord uit is, maar de emotie (ik voel me zo geborgen tussen twee haakjes) als 'NIET'-wetenschap van de progressieve, zich bevrijdende liefde in ere herstelt.

'NIET' houdt in de taal de bewustmakende negatie in die de getuige van het geobserveerde scheidt. B.v. 'Alle menschen werden brüder' ziet er in het 'NIET'-paradigma anders uit. Het woord 'werden' sluit een negatie in die beweert dat de mensen nog geen broeders zijn. Het is een zin met een negatieve, afwezige aansporing die waarschuwt voor de werkelijkheid van zijn weerlegbaarheid; de bewijslast van onze menselijke eenheid ligt aan de zijde van degenen die beweren dat het 'NIET' zo is. In het 'NIET'-paradigma is deze zin in de solidariteit van de menselijkheid te herformuleren als een positieve, bekrachtigende in-bevestiging conform de eisen van een moreel verantwoorde gedragswetenschap. 'Alle menschen sind schon brüder' toont de werkelijkheid als een wenselijkheid volgens het motto: volg het goede voorbeeld en herken jezelf. 'NIET'-denken is een kwestie van positief blijven en een teken van goede geestelijke gezondheid geven. Het gaat er niet om overwicht te ontwikkelen, maar de macht te zijn van het singuliere dat zichzelf kent, gesymboliseerd door piramiden, kruistekens, hamers en sikkels, sterren en strepen en wat dies meer zij. God is ijdel, fair en de menselijke opwinding hierover heeft al menige cultuur ten onder doen gaan: 'Hoe kom ik van m'n inspiratie af?' Het moderne antwoord is wel duidelijk: via de kunst van de eigenliefde en: we mogen d'r niet meer om vechten. Het is wat je de revolutie van de toewijding aan een zelfrealisatie op kosmische schaal zou kunnen noemen: een revotie van de zelfkennis (Meijer '86) (fig.4 mijn cosmos revotie) . We kennen ons op alle fronten van kennis zo langzamerhand als een onverbeterlijk stel cirkelredeneerders die hun gezamenlijke inductieve capaciteit eerdaags nog eens zullen ontladen in de tijdruimtelijk onzekere materialisatie van vliegende schotels e.d. De noodzaak van de geweldloze eigenliefde doet ons het beeld herkennen van de werkelijkheid als een zelf-educatief meerkeuze-vraagstuk. We kunnen ons bevestigd zien in onze destructieve en onwenselijke culturele manifestering en we kunnen ons bevestigd zien in onze constructieve con-formerende erkenningen. Met andere woorden, de vraag of we in de hemel of in de hel zijn moeten we zelf beantwoorden. Indachtig de wenselijkheid van het laatste vormt de belonende bekrachtiging van het ook emotioneel positief denken, de spil van een humane gedragswetenschap met (h)erkenning als basis voor theorie en praktijk. Of simpel gezegd: als we gezond en in de stemming zijn is het probleem dat ons bewust zijn van ons zelf vormt bevredigend op te lossen. Is het 'NIET'?

De vraag is altijd wat we als beloning moeten aanmerken. Wat de ene dag een beloning is, is de andere dag een straf. Wie wil er b.v. zijn 'verdiende loon'? Wie is in de positie om te belonen en wie moet er beloond worden? Geen beloning (straf?) stimuleert het zelf ontdekken van zelf de beloner te kunnen zijn. Wel belonen (controle?) stimuleert de indentificatie ermee. Beide zaken leiden uiteindelijk tot dezelfde eigenheid. Het is een gedragswetenschappelijke evidentie in de liefde van de aanpassing. Ervaren we wel of niet belonen als een straf of ongewenste controle, dan is er negativiteit, een afwezigheid van , te overwinnen. Een drop-out kan schuw zijn in zijn verwijdering van de menselijke cultuur-natuur zonder de liefde van de aanpassing (is een brievenbus voldoende?). De 'NIET-moraal komt neer op het respekteren van gezondheidsregels die de conditie, die nodig is voor een geslaagde aanpassing van welke aard dan ook, in geestelijk en lichamelijk opzicht optimaal houden. Deze regels zijn zodanig dat het maatschappelijke niet ontwricht raakt van het verschil tussen mensen die zich in 30 jaar uitputten en mensen die daar meer dan 100 jaar over doen. Het is de impliciete wetgeving die het natuurlijk evenwicht van het maatschappelijke uitmaakt; stilzwijgende afspraken die in de loop van de geschiedenis zijn ontstaan om geweld te voorkomen. Toenemende geweldloosheid maakt de strafervaring minder waarschijnlijk en opent nieuwe wegen van de zelfrealisatie. Vele helden, heiligen en beroemdheden hebben het kruis gedragen in het avontuur van het leven dat steeds minder gevaarlijk is geworden. De mogelijkheden die daarmee zijn gerealiseerd zijn onze sociale zekerheid gaan vormen. De regels echter, zijn hetzelfde gebleven. Juist met een grotere vrijheid en keuze is het van belang de eigen continuïteit te zekeren in een continente levenshouding. Het is niet de uitputting van de mogelijkheden, maar de harmonisering en integrering van de mogelijkheden die de mensheid verheffen. De vernietigende krachten van de sexuele liefde en de liefde voor het tegendeel ervan, resp. Eros en Thanatos, vragen om cultuur (fig. 5 Hoe Freud toch nog sportief werd).

Het is een ware sport om het sublieme van het voelen en het suprime (Meijer '86), de suprise van het suprème, van het denken in de liefde te verenigen. Een sportieve Freud denkt heden en niet meer over de val in het verleden; een Freud herboren denkt zich 'NIET' verloren (fig. 5). Cultuur beheerst agressie. Met de realisatie van de sociale zekerheid, de primaire aanpassingsbeloning, die de veiligheidsgarantie geeft het destructieve van de strijd om het bestaan te kunnen vermijden, wordt iedere vorm van (psychiatrische) agressie of wantrouwen tot het ouderlijk begrip bekeerd: het is niet meer nodig om kwaad te zijn, omdat het kwade niet meer effectief is. Skinner maakte in zijn utopie Walden Twee reeds duidelijk dat de weg naar een geweldloze samenleving is te vinden in het ontwikkelen van de juiste zelfbeheersing. In een gemeenschap waarin alle agressie afvloeit in culturele bezigheden, verdwijnt de ongecontroleerde emotie op den duur en kan zich haar positiviteit ontwikkelen. Nog veel van de moderne geest schiet aan positiviteit ontwikkelen. Nog veel van de moderne geest schiet aan positiviteit tekort in de uitputting van de arbeidsmoraal. De defensiviteit en de lust der onenigheid moet zijn ware zelfvertrouwen veelal nog vinden. De negativiteit die tot zelftherapie dwingt roept ieders continentie af om de positiviteit te kunnen oogsten die resulteert uit de sociale zekerheid. Een ieder maakt het leerproces mee waarin agressie niet meer, noch sociaal, noch individueel, effectief blijkt te zijn. Het negatieve als een lustexcuus leidt alleen maar tot sociale vervreemding en dooft op den duur uit. Het positieve van de progressie van de sociale geest overwint logischerwijze het negatieve, a-gressieve van de emoties. Slechts het remmende de-gressief ontladen van het teveel terwille van de normale repressie of gemiddelde verdringing der onenigheid blijft dan over. De gemeenschap verwaarloost zich op den duur niet meer in het algemene 'NIET' van een stelsel van sociale zekerheid. Het laat negatief bekrachtigend de ruimte voor de eigenheid van de zelfontplooiing en behoud positief bekrachtigend de orde (leve het belastingformulier). Het in de sexuele revolutie bewerkstelligde 'NIET'-aktief zijn terwille van de eigen ontdekkingsreis in ontkenning maakt ons allen gelijk in de wonderbaarlijke harmonie van het unieke.

In een morele causaliteit denken we dat veel van wat we doen een reaktie is; een gevolg van onze moraal. Dit is 'NIET' waar in de eigen visie. Ieders eigenheid is 'NIET' waar. Echte aktie als een ècht experiment, niet i.t.t. een natuurlijk experiment, is een initiatief in overeenstemming met de heiligheid van het individuele 'NIET' (de Heer, de guru, de vader, de moeder, de partner, het idool, etc.). Het is dan een initiatief van de liefde voor de eigen waarheid (die voor een ander een leugen kan zijn). De tolerantie ervoor maakt de omnipotentie bewust van een andere 'NIET'-moraliserende individualiteit en maatschappij.

In de geestverruiming zit de trip zonder ego: 'wie ben ik als ik gelijk aan iedereen ben?' Het leven i.h.a. is een bewuste wording van/in: de afwis-elende impuls van de positieve en negatieve-aktie, te HEerkennen in/met de ha-art-slag. Dit spel vormt id-eën in al-één zijn te-samen; zo ge-'NIET'-en we ons in de (or-ga-ische) mater-ie als een vi-taal-be-wustzijn in een cosmos". Als het beleg op een boterham zijn we ingevouwen tussen de micro- en macrocosmos. Het organische waar 'ik' als vitale eenheid die dualiteit bewust ben, zou je de meso-cosmos kunnen noemen. (fig. 6: een broodje cosmos). Die meso-cosmos is het 'NIET'-universum dat zich 'NIET' bewust is van de eenheid van de micro- en de macrocosmos die zij zelf is. We bekrachtigen elkaar zodanig dat we een verstandelijke (hart)aanval van dissonerend denken voorkomen. We zijn gedoemd met ons hart voor de zaak liefdevol dwaas, danwel volborstig gewetensvol te zijn in de bekrachtiging van onszelf. Een andere benadering krijgt geen kans in de sociale harmonie. Cultuur toont het mechanisme van de zelfbekrachtiging in haar afwisseling. Met het eigen 'NIET' verandert er niets minder dan het denken, en de wereld of de mesocosmos die wij belichamen, moet daarin meewerken. De wetenschap moet de levenskunst weerspiegelen en 'NIET' een manier om de dood te realiseren. In die levenskunst ontstaat het besef dat straf geen straf is als je kan ontsnappen en een beloning geen beloning is als je die niet nodig hebt. Het foutief plaatsen van de oorzaak van de individuele vrede, de foutieve causaliteit van de onvrede zelf in de vorm van de schuldvraag verleggende projekties, geeft veel verwarring. Oorzaak van ongeluk moet 'NIET' worden gezocht in het wel of niet hebben van een functie, maar in een zinvolle sociale levensopvatting die geen kans krijgt. Als het zwarte schaap gevaarlijk is verklaard, moeten we het leren zien als het witte lam van de liefde. Het probleem is: hoe frissen we het geheugen van de liefde op; hoe geven we onze creativiteit een sociale zin? Met het falen van de aanpassing merken we dat we steeds onszelf verslaan: ons judo-hart klopt zijn eigen orde, gebruik makend van 'andermans' initiatieven. Zo kennen we alleen onszelf. Het is een kwestie van wennen en het leren erkennen van de waarde van de 'eigen' vergissingen, ookal vergist een ander zich. Het zijn de vergissingen die 'NIET' een ver-gissing zijn. We mogen niet vergeten dat dat wat ons beroerd onze liefde is. Het generatieve genereert en doorbreekt wat fixeert: je kan er kwaad om zijn. Niemand kan eeuwig de ontkenning volhouden van het gener-erende van het levende zelfbesef. De keuze is: te sterven in onwetendheid of de onwetendheid te laten sterven. Leren leven komt neer op het aanvaarden van wat sterven is; we leven 'NIET', we moeten het al-wetend zijn.

Met het inzicht dat het maatschappelijke een bekrachtigingsspel is dat in wezen natuurlijk is geregeld, wordt duidelijk dat psychologie bedrijven er in ieder geval op neerkomt om te leven voor beschrijvingen en besprekingen ter (h)erkenning en niet op het beheersen van kennis om tot manipulatie van anderen te komen. Het instru-mentale van de wetenschap is wel duidelijk waar het het mechanische van apparaten aangaat. (denk aan de voordelen van de structurele benadering; Chomski '82). Waar het echter een morele causaliteit aangaat, moeten we het idee van een gedragstechnologische beheersing opgeven, geconfronteerd met de dynamische en evoluerende negatie van het menselijke door het menselijke, zoals dat in het 'NIET'-paradigma duidelijk wordt 11*). Belemmeringen worden uit de weg geruimd en psychologie kan in feite slechts de liefde van de zelfkennis bieden die gelukkig moet maken. Weerlegbaarheid is een menselijke (menswet-en-schappelijke) eis die steeds vraagt om de gelegenheid de vrijheid te kiezen. Macht over ons sociale karakter mag en (daarom) kan zich niet verder uitstrekken dan tot de macht over de eigen persoon: het gaat slechts om de macht over onszelf door onszelf in vrijheid. Het bewaken van sociale (internationale) orde illustreert dit op collectief nivo en toont hoe moeilijk het is het 'wan-trouwen' te overwinnen.

In het 'NIET'-paradigma is bekrachtiging gedefinieerd naar een afwezigheid ofwel een aanwezigheid van een effectieve negatie: een onweerlegbare weerlegbaarheid; een weerlegging van het samenzijn. B.v. de aanwezigheid van kruisraketten vormt een onweerlegbare weerlegbaarheid die de vredesgezinde akties bekrachtigt die nodig zijn om in een effectieve weerlegging van de vijandigheid te komen tot de zekerheid dat het ontuig op zijn plaats blijft. De collectieve negatie maakt zijn fallus-symbolen, zoals Freud ons reeds leerde. Van belang is de woordstrijd die voortkomt uit het vermijden van een kern-oorlog te herkennen als een gevolg van de natuurlijke entropie (neiging tot chaos; irreversibele constante toename of reversibele constantie in warmte-uitwisselingsprocessen; hoeveelheid warmte opgenomen t.o.v. de absol. T). Symbolen en woorden worden in kunst en wetenschap zo geordend en emotioneel geladen dat de samenleving in kwestie in staat is haar stabiliteit te handhaven. De confusie van de verliefdheid b.v. klampt zich vast aan rode rozen en muziek. De priester heeft zijn kruisbeeld ter meditatie van de 'NIET'-iging en de kunstenaar zijn opdracht. De strijd der paradigmata doet in de broodwinning dan ook steeds de gewetensvraag rijzen of waarheden wel tot hun noodzakelijke nuchtere orde van de feitelijkheid komen en niet in de repressie tot de eenzijdige schadelijkheid van de lust der onwetendheid zijn gaan behoren. De causaliteit van het gewin moet zich logischerwijze onderwerpen aan de causaliteit van de vredesgezindheid. Het is de moraal van het psychologisch 'NIET'-paradigma dat het wederzijds respekt moet redden inclusief de coherentie van de samenleving in kwestie. De uit de entropie resulterende singulariteit van ieder individu toont zich daarmee in een prettig gestoorde samenleving van langs elkaar heen pratende persoonlijkheden waarin het positieve van de liefde voor de negatie der kennissystemen de geest ervan verenigt, terwijl het negatieve van deze liefde kenniswerking opheft (verstrooit en uiteendrijft). Het is dan ook begrijpelijk dat de moderne mens a.h.w. vele jasjes in zijn kast heeft hangen om de voortdurende re-creatie van de natuurlijke (maatschappelijke) orde positief te kunnen beleven. De voortdurende, ordenende aktiviteit van de zich cultiverende geest leidt steeds terug tot de causaliteit van de moraal in kwestie (het 'karakter' op basis van principes) en kan in de ervaring van die aktiviteit heel wat abracadabra ontwikkelen om met de nodige parataxie in de goede stemming en orde te blijven. Het gaat om het behoud van de integriteit en ieders aandeel wat dat betreft in de collectieve (nationale, mondiale) integriteit geeft de stukjes van de gigantische legpuzzle in elkaar te zetten en de angsten van een misfit (een 'gek') te overwinnen door de agressie van de strijdigheid op te heffen. (fig. 7: de quota-puzzle). We hoeven ons slechts te bekeren tot de rust der werkelijkheid om te leren in te zien wat de voorwaarden voor de vreedzaamheid zijn. Als de lust elkaar na te jagen, op te fokken en af te maken terwille van de kostwinning is overwonnen, kan de liefde van de gescheiden quota van de intelligentie in de goede stemming van een zich assemblerende puzzle de vreedzame wereldorde tonen die een halt toe roept aan de verspilling van onze menselijke krachten.

De aandachtige waardering van de twee aspekten van vereniging en verstrooiing is essentieel voor het 'NIET'-paradigma. De geestelijke orde die resulteert uit een continente levensstijl laat zich in zijn hiërarchie representeren als een berg. Deze berg beklimt ieder individu met een geestelijk streven om te ontdekken wat het eigen aandeel is (quotum) in de reeds bestaande orde. Omdat, naarmate men zich 'hoger' bevindt, het inductie-effect toeneemt en het symbolische aan singuliere eenduidigheid wint, wordt daarmee steeds de individuele orde opgebroken om in te passen in de collectieve orde. De bewustwording van de reeds bestaande collectieve orde met opoffering van de illusies van het ego kan, afhankelijk van de opvoeding en het milieu, grote weerstanden oproepen die allen hun aanpassingsfunctie hebben. Het belangrijkste effect bestaat uit de zeer geleidelijke overgang van het dualistisch denken naar het meer op geloof in de (eigen)liefde gebaseerde monistisch denken. De normale mengvorm van de twee denkwijzen komt bij progressie regelmatig onder druk te staan. Als de druk bij het beproeven van de continentie te hoog wordt, blijkens het falen van de integriteitsfuncties (blokkades, aanpassingsmechanismen), breekt deze in de vorm van een ontlading (huilen, orgasme, woede e.d.). Daarmee wordt de aangespannen weerstand van de opgebouwde orde teniet gedaan om tot een nieuwe aanpassing te komen. We leren zo een lesje, bouwen nieuwe weerstand op en verhogen de effectiviteit, de harmoniserende werking van onze continentie. Zich steeds opnieuw aanpassen aan de zelfde orde valt onder de term degressief; het teniet doen van de progressie. De moedwilligheid ervan heet regressief (p.8). Degressie naar steeds hetzelfde nivo kan leiden tot depressies, rigiditeit, stress en ziekte a.g.v. een te langdurige repressie van de normale behoeften aan vrijheid, creativiteit en andere progressieve fenomenen. Regressief gedrag is in wezen symbiotisch van aard en sluit een conflikt-vermijdende destructieve ontladingsstrategie in, die chronisch kan leiden tot ernstige psychopathologie. Opvoeding in het respekterend zelfvertrouwen van de zelfstandigheid is essentieel. Streven naar continentie AD INFINITUM...

 

Voetnoten:

1) Prediktief: i.t.t. descriptief waarnemen weten we NIET wat de causaliteit is. Descriptie zoekt de juiste verklaring, prediktie beschrijft een mogelijke verklaring (zie ook: Anderson '71)

2) Woorden die woorden beschrijven zijn als symbolen voor symbolen, dus nog steeds para. 'Een roos is een roos is ene roos' is pas een roos zonder deze woorden.

3) Zelfzucht: (psych.), het ik-besef in de verlustigde voorkeur van het streven in incontinentiemotieven; het onrechtmatig behartigen van het eigenbelang.

4) Weerlegbaar: iets is NIET waar als het weerlegd kan worden. Met andere woorden een woord, idee of model is werkelijk, feitelijk, waar, gelijk aan een ding als het op zichzelf kan staan als een singulier validerende entiteit. Poppers voorstel: weerlegging en NIET bevestiging is de juiste natuurwetenschappelijke toetsing.

5) Entropie: psychologisch zou je bij entropie kunnen spreken van NIET-denken of associëren in ontkenning, i.t.t. tot het denken of co-ageren van de paradigmata. Het eerste ter wille van de keuzevrijheid, het tweede voor de zekerheid.

6) Acausaal: naar formele orde; prediktief; concretiserend.

7) Continentie: een verzamelterm voor: matiging, onthouding, ingetogenheid, beteugeling, beperking, kuisheid, continuïteit, verbondenheid.

8) Zuivering: het lichamelijk en geestelijk nalaten, onthechten van destructieve, verstorende en onware aktie; ontwikkeling van de continentie.

9) Psyche: de woordenspiegel of zelfbeleving van de reflectie, ookwel ziel genaamd. - Geest staat voor de werkzaamheid der intelligentie in de integriteit van een bepaalde verstandhouding.

10) 'NIET'-filosofie: gedefinieerd naar denken als de zelfbekrachtigende ontkenning van de communicatie, met 'NIET'-denken of meditatie als het in negatie dissiperend overwegen van de natuurlijke orde in het positieve, aktieve, zelf.

11) In de nederlandse psychologie behoort de object-subject-dialoog tot de traditie. Zie Hofstee '74 e.v.a.; het is de kennis van de zelf-verificatie die prediktief en descriptief de juiste relativeringen geeft.

 

 

Literatuur

Anderson, B.P. (1971), The Psychology Experiment: an introduction into the scientific method. Belmont; Wadsworth.

Bohm, D. (1983), Wholeness and the Implicate Order. London: Routledge & Kegan Paul plc, Ark ed..

Bullock, A., and Stallybrass, O. (eds.), (1983), The Fontana Dictionary of Modern Thought. Glasgow: Fontana/Collins.

Chomski, N. (1982), On the Generative Enterprise; a discussion with Huybrechts, R., en Riemsdijk, H. van. Dordrecht: Foris.

Duijker, H.C.J. (1979), De Problematische Psychologie. Meppel: Boom.

Foucault, M. (1984), Het Gebruik van de Lust; geschiedenis van de sexualiteit 2. Nijmegen: Sun.

Hofstee, W.K.B. (1974), Psychologische Uitspraken over Personen. Deventer: v. Loghum Slaterus.

Meijer, R.P.B.A. (1986), Het Gouden Zwaard dl I: de ernst des levens; spreuken van ervaring. Ongepubliceerd.

Parabirsing, S. (1974), De Metabletische Methode; een analyse van de leer van J.H. van den Berg. Meppel: Boom.

Patanjali (1985), De yoga sutra's van - met commentaar van Dr. I.K. Taimni. 2e druk, Amsterdam: Uitg. Theosofische Ver.

Ricoeur, P. (1969), De Sexuele Revolutie. Katernen 2000, juli, nr. 6.

Reber, A.S. (1985) Dictionary of Psychology. Middlesex: Penguin Books Ltd.

Sai Baba (1979), Leringen. Deventer: Ankh-Hermes.

Sandweiss, S.H. (1986), Sai Baba, de Heilige en de Psychiater. Deventer: Ankh-Hermes.

Skinner, B.F. (1974), Walden Twee. Amsterdam: Meulenhof.

Spinoza, B. de, (1923), Ethica. 3e druk. Amsterdam: S.L. van Looy.

Sullivan, H.S. (1975), Begrippen voor een Toekomstige Psychiatrie. Bilthoven: Ambo Basis.

Wilber, K. (ed.), (1982) The Holographic Paradigm and Other Paradoxes. Colorado: Shambala publ. Inc..

Wintle, J. (ed.), (1984), Dictionary of Modern Culture. London: Routledge & Kegan Paul plc, Ark ed..

Yankelovich, D. (1982), New Rules. New York: Bantam New Age ed..

 

N.B.: Informatie over in de tekst vermeldde personen waarvan hierboven geen titel is opgenomen is te vinden in de het onderwerp betreffende woordenboeken.



P.S.: Dit artikel is later herroepen als te rationalistisch en te veel afwijkend van de essentie van de zaak (de ziel, de Orde van de Tijd) en wordt hier weergegeven zuiver om historische redenen. Het was o.a. deze wetenschapstheoretische vooroefening die leidde tot de latere inzichten die hierin al in de kiem aanwezig zijn.

Terug naar tijdwetenschappen        

 

 

 

 

          



 


© De Orde van de Tijd