musicbutton

 


 


De Yoga-sūtra's van
Patańjali

of

De Draad van de
Bewustzijnsvereniging

 

Patańjali met Ādi-S'esha als zijn alterego boven zich.
De Yoga-sūtra's van Patańjali zijn een klassiek begrip. Ze vormen samen met de Bhagavad Gītā de ruggengraat van de discipline van de yoga: de wetenschap van de bewustzijnsvereniging. Er zijn echter vele interpretaties van dit analytische meesterwerk van de incarnatie van Ādi-S'esha die Patańjali is. Hij, die als de ego-expansie van Vishnu dit gecomprimeerde werk schreef, deze samenvatting als het ware van de discipline van het zich verbinden met de ziel, vormde daarmee het ego van de yoga. Het naast elkaar bestaan van zoveel verschillende interpretaties pleit voor de kwaliteit van deze tekst zo goed als ook de muziek van J.S. Bach goed kan worden genoemd omdat die vrijwel niet per interpretatie kan worden verknoeid. Iedere interpretatie schittert in de glorie van zijn eigen waarheid ter versterking van het ik-besef van de yogi. De authenticiteit en begrijpelijkheid van zo'n interpretatie vormt als het ware een lakmoesproef voor de kwaliteit van iemands zelfverwerkelijking in de yoga, evenzogoed als de Gītā de fundamentele bekentenis van iemands respect voor de integriteit van de oorspronkelijke persoon van de bewustzijnsvereniging vormt. Dit literair-filosofische monument uit het indiase denken wordt hier weergegeven vanuit het perspectief van de filognosie: de tijd, de ether en de materie zijn allemaal even fundamentele uitdrukkingen van het goddelijke van de natuur en dus is de yoga eigenlijk de meest concrete wetenschap die er is. Ze betrekt zich n.l. rechtstreeks op deze fundamentele, absolute waarheden als ze ons de discipline biedt om ermee te kunnen leven. De yoga zich afkerend van de tijd, de ruimte en de materie komt, erop mediterend, er heel nuchter middenin te staan als de enige juiste visie erop, als het enige juiste bewustzijn van de vereniging ermee, ... van de natuurlijke orde van het bewustzijn van de tijd ermee.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu





 

 


  

De Yoga-Sūtra's

of

De Draad van de Bewustzijnsvereniging

 


English version

 





Luister naar deze tekst
voorgelezen door de vertaler (41 min.)


 
   I De verzonkenheid

(1) Goed, laten we het dan nu hebben over de instructies van de bewustzijnsvereniging, van de yoga. (2) Het zich verbinden in de yoga houdt in dat er een einde komt aan het gepieker van het materieel gemotiveerde verstand. (3) Dan is er sprake van dat de getuige die je zelf bent zich bevindt in zijn oorspronkelijke staat van dienst. (4) In alle andere gevallen is er sprake van dat men zich laat meeslepen door, dat men zich identificeert met, het gepieker. (5) Er zijn vijf vormen van gepieker die aangenaam, dan wel problematisch kunnen zijn. (6) Ze komen voort uit a) directe ervaring, b) uit tegenslag, c) uit wisselvalligheid, d) uit slaap en e) uit het geheugen.

a): (7) De kennis van het directe waarnemen put uit de bron van wat zich zintuiglijk voordoet, uit de conclusies die men daaruit trekt en uit het schriftuurlijk gezag, de basisreferentie voor het denken.

b): (8) Tegenslagen komen voort uit een verkeerde zienswijze die een zekere vervreemding inhoudt.

c): (9) Wisselvalligheid ontstaat door het vasthouden aan oppervlakkige denkbeelden.

d): (10) Slaap houdt een vorm van gepieker in waarin men afwezig zijnd vertrouwt op, berust in, een puur mentale bezigheid.

e): (11) Het geheugen berust op de ervaring van een zaak die men niet wil loslaten. 

(12) Als men hieraan, aan deze vijf vormen van gepieker, een einde wil maken, moet men a) volhouden met en b) afzien van.

a) (13) In het geval van volhouden probeert men het steeds weer opnieuw de rust te vinden. (14) En het krijgen van deze vaste grond onder de voeten lukt met lange, onafgebroken, aangehouden toewijding.

b) (15) Het afzien, of onthechten, van het luisteren naar een oppervlakkig ding dat men van zichzelf merkt als men piekert, berust op het bewustzijn, het begrip, dat men krijgt als men vrij is van verlangen, als men de verlangens heeft onderworpen. (16) Dat allerverhevenste idee van de eigen persoon is er als men vrij is van de werking van de drie geaardheden der natuur, als men dus niet te traag, te beweeglijk of al teveel van het goede is.

(17) Het juiste weten gaat gepaard met afwegingen maken, zaken onderscheiden, geluksgevoelens en zelfbewustzijn. (18) In de rusttoestand bouwend op het volhouden ontstaat er een ander evenwicht, een zuiverder kijk op de zaak, dan men voorheen had. (19) In die staat van zijn bouwt men op het niet lichamelijk, niet zintuiglijk, vasthouden aan de natuur. (20) Geloof, moed, geheugen, verzonkenheid en ware kennis vormen dan het tegendeel van zoals het voorheen was. (21) Voor hen die enthousiast er serieus werk van maken ligt het binnen handbereik. (22) Men kan er verschillend onstandvastig, met mate en verder ook volijverig mee bezig zijn.

(23) Anderzijds kan men ook van toewijding zijn voor de persoon van God, te weten de Heer van de Yoga en Zijn vertegenwoordigers. (24) De persoon van God is een persoon die zich onderscheid van andere personen als zijnde het reservoir dat losstaat van leed, baatzuchtige arbeid en de gevolgen daarvan. (25) Dat reservoir is de onovertroffen bron van alle kennis. (26) Met die bron handelt het om het beslag met de tijd dat stabiel is, dat vóór alles komt en dat ook de leraar is. (27) Hij, die bron, wordt aangeduid met de lettergreep AUM, de Pranava. (28) Het is de bedoeling die lettergreep steeds weer opnieuw voor jezelf te herhalen. (29) Dan keren de gedachten zich naar binnen om daar behalve een afwezigheid van hindernissen ook de beheersing te vinden. (30) De hindernissen bestaan uit ziekte, onstandvastigheid, besluiteloosheid, onoplettendheid, luiheid, misvatting, ontmoediging en een dwalende geest. (31) Ook komen er zorgen, wanhoop, fysieke wisselvalligheid en verkeerd ademhalen bij kijken die je verder op een dwaalspoor kunnen brengen.

(32) Om dat tegen te gaan moet je het volhouden met die ene ware staat, als principe en werkelijkheid. (33) Je moet dan een genadige instelling in gedachten houden van vriendelijkheid, mededogen en blijdschap in gelijkmoedigheid wat betreft geluk en ongeluk, deugd en ondeugd. (34) Een andere mogelijkheid is het vestigen van de aandacht op de uitgaande of de ingehouden adem. (35) Of men richt zich op een voorwerp dat de geest houvast biedt. (36) Ook kan men een einde maken aan z'n zorgen met behulp van een heldere lichtbron. (37) Nog een mogelijkheid is zich te richten op een heilig voorwerp of een bewuste geest vrij van gehechtheden [een heilige b.v.]. (38) Ofwel berust men in de basis die ten grondslag ligt aan de slaap, het dromen en het waken. (39) Verder kan je mediteren op alles wat je maar aangenaam vindt.

(40) Als men dit onder de knie heeft kan men in het kleinste nog het allerhoogste ontdekken. (41) Met het gepieker dat zich oplost vindt de kenner, het kennen en het gekende zijn stabiele basis als was het een heldere diamant, en ondergaat men een transformatie. (42) In die getransformeerde staat geheel verzonken zijnd vallen dat wat men hoort, de betekenissen, het kennen en de overwegingen allemaal samen. (43) Als het terugdenken aan dingen geheel is uitgezuiverd, vrij is van zijn eigen aard zogezegd, treedt het enkele schouwen in zijn zuiverste vorm naar voren dat vrij is van iedere overweging. (44) Door dit enkele beschouwen dat het zonder overwegingen kan stellen openbaart zich dan tevens het subtiele. (45) Het subtiele dat er van elders is, is dan - zonder dat het te zien is - bij het kennen inbegrepen. (46) Dit verzonken zijn is onvermijdelijk afhankelijk van een bepaalde basis van iets dat in werkelijkheid bestaat. (47) Heeft men ervaring in dit onbespiegelde kennen dan is er de sereniteit van de zuivere ziel, de hoogste geest. (49) Wat men van horen zeggen heeft of zelf heeft geconcludeerd staat geheel los van dit doel van de zuivere intelligentie. (50) Wat zich in die staat opwerpt aan inzicht verkeert in tegenstelling tot de verwerking van andere indrukken. (51) Als men dat ook stopt en zo aan alles een einde maakt, is er de diepe verzonkenheid die zonder een object is.

 

  II De praktijk

(1) Als men de bewustzijnsvereniging in de praktijk brengt is er boete, zelfonderzoek en het zich bezinnen op de persoon van God. (2) De verzonkenheid is er om te bewerkstelligen dat dat wat dwars zit afzwakt en dat wat wenselijk is tot stand komt.

(3) Dat wat problemen geeft is a) een gebrek aan kennis, b) ik-gericht bezig zijn, c) hartstocht, d) afkeer en e) koppigheid.

a) (4) Men kan onwetend zijn wat betreft het veld van handelen, het gevolg van iets, de slaap, dat waar een einde aan kwam, en dat wat gepast is. (5) Het tijdelijke voor het eeuwige, het onzuivere voor het zuivere, ongeluk voor geluk en het oneigenlijke voor het eigenlijke houden, is wat men onwetendheid noemt.

b) (6) Als de ziener het zo ziet dat hij één en hetzelfde is als waar hij materieel toe in staat is, is dat egoļsme.

c) (7) Geluk wordt op de voet gevolgd door de gehechtheid.

d) (8) Ongeluk wordt op de voet gevolgd door de hekel.

e) (9) evenzo koppig is zelfs de wijze in de nadruk op zijn eigen aanpak.

(10) Deze problemen moet men in de kiem smoren. (11) Zo gauw ze aan de dag treden moet men ze met meditatie tegengaan. (12) De werklast immers die zich van hen ophoopt vormt een bron van moeilijkheden waar men voor geplaatst wordt in het leven dat men nu leidt zowel als in het leven dat men tegemoet ziet. (13) Op basis van die werklast kan men steeds weer opnieuw beginnen, zit men aan een bepaald leven vast en moet men zo het een en ander ondergaan. (14) Dat kan aangenaam zijn of pijnlijk, afhankelijk van de gevolgen van deugd en ondeugd. (15) Iemand van onderscheid ziet in dat het geheel van die gevolgen, het afzien ermee, de indrukken ervan, de zorgen erdoor, en de wisselende kwaliteit ervan, vanwege de tegenstellingen die ze vormen, inderdaad ongeluk voorstellen. (16) Het ongeluk dat er nog niet is kan worden voorkomen. (17) Het samengaan van degene die ervaart met datgene wat wordt ervaren - het zich identificeren - is de oorzaak die men - in de meditatie - moet tegengaan. (18) Of dat wat men ervaart tot de verheldering leidt van de weg der bevrijding, dan wel de zingenoegens van dienst is, hangt af van a) de elementen der natuur, b) de aard der dingen, c) de zintuigen en wat men er mee doet, d) de standvastigheid, e) iemands aanleg en f) de actie die men onderneemt.

a) (19) De veranderlijke kwaliteit van de natuur kent men, b) in de geest dan wel in de materie, als een algemene toestand van verandering zowel als een bepaalde toestand die aan verandering onderhevig is. (20) De ziener is enkel zuiver bewustzijn, ook al is hij getuige van c) een bepaalde - veranderlijke - geestesstaat. (21) Het kenbare van de natuur is er slechts terwille van de ziel. (22) In oppositie met de materie heeft de materie afgedaan als men d) succesvol mediteert, terwijl dat in contrast daarmee in de normale bewustzijnsstaat niet zo is. (23) Het doel van de bewustzijnsvereniging is het bij machte van e) het eigen meesterschap, zich realiseren van de eigen aard. (24) Dat moet zo zijn vanwege het gebrek aan zelfkennis; de onwetendheid. (25) De zaligheid van de kenner is gelegen in de afwezigheid daarvan, in f) het verhelpen van het niet tot stand komen van die bewustzijnsvereniging.

(26) Zonder onderbrekingen van het ware onderscheid in het waarnemen zijn, is de manier om de zelfvervreemding te verhelpen. (27) In dat volkomen weten is er sprake van zeven bereiken. (28) Als men door gewetensvol stand te houden de verschillende onderdelen in het bewustzijn verenigt, doet dat alle onzuiverheden verdwijnen zodat de kennis dan straalt in zijn ware glorie. (29) De innerlijke vereniging, de verzonkenheid, behelst verder de - zeven van de - a) verzaking, b) de regulatie, c) de houding, d) de adembeheersing, e) het zich naar binnen keren, f) de concentratie en g) de meditatie; en zo zijn er dan acht leden.

a) (30) Geweldloosheid, waarheidliefde, niet stelen, het celibaat en geen bezit nastreven vormen de verzaking. (31) Dit is de grote universele gelofte die geldt ongeacht de plaats, de tijd, de omstandigheid en iemands geboorte.

b) (32) Reinheid, tevredenheid, boetvaardigheid, bezonnenheid en overgave aan de persoon van God vormen de regulatie.

(33) Speculaties, theorieėn, meningen, vormen het tegendeel dat het lijden in het leven roept. (34) De speculatieve kennis leidt ertoe dat zaken geweld worden aangedaan en zo meer, ze vindt haar bestaansgrond in begeerten, woede en misvattingen die zich in geringe, redelijke of intense mate kunnen voordoen. Aldus in onwetendheid verkerend plukt men zonder ophouden de vrucht van het ongeluk, dat door het overdenken van het tegengestelde tot rust komt. (35) Als men niet van onnodig geweld is, vindt men stabiliteit in relatie tot de omgeving en nemen vijandigheden af. (36) Als men waarheidlievend is staat men stevig in zijn schoenen en dragen handelingen hun vrucht. (37) Als men zich niets valselijk toe-eigent komt er met alles wat van waarde is een gevestigde orde tot stand. (38) Met het celibaat wordt een stabiele basis voor de levensenergie en -inzet verworven. (39) Als men stabiliteit kent door geen bezit op te bouwen krijgt men er begrip voor op welke manier men weer opnieuw mocht beginnen, ofwel geboren werd. (40) Met het schoon schip houden met zichzelf is men met lijf en leden terughoudend in de - seksuele - gemeenschap met anderen. (41) Zinsbeheerst zich verheugend in zuivere goedheid en een eenpuntige geest komt men in aanmerking voor de visie van de ziel. (42) In tevredenheid, in goedgezindheid, bereikt men een onovertroffen geluk. (43) Door boetvaardigheid worden alle onzuiverheden ongedaan gemaakt en bereikt men een optimaal functioneren van het zintuiglijk apparaat. (44) Door zich te bezinnen treedt men in contact met de goddelijkheid van de eigen voorkeur. (45) Door overgave aan de persoon, de integriteit, het gezag van God, bereikt men de perfectie van de verzonkenheid.

c) (46) Door zithoudingen ontstaat er duurzaam geluk. (47) Door zich te oefenen in het zich leegmaken treedt men in contact met het oneindige. (48) Hierdoor is men dan niet meer verstoord door tegenstellingen, door de dualiteit.

d) (49) Als dit is bereikt, dus op voorwaarde van de juiste zithoudingen, bestaat de adembeheersing uit het onderbreken van de bewegingen van het in- en uitademen. (50) Het naar buiten en naar binnen gaan van het bewegen van de adem en het vasthouden ervan moet naar tijd en plaats, en qua frequentie en duur, fijntjes af worden geregeld. (51) Een vierde optie wordt gevonden in het bereik dat uitstijgt boven het in- en uitademen. (52) Van daaruit wordt dat wat het licht van de kennis afschermt teniet gedaan. (53) Ook is de geest er dan klaar voor om zich te concentreren.

e) (54) Als men naar het beeld dat de zintuigen bieden zich die voorstelling voor de geest haalt, staat men los van de voorwerpen die dat beeld gaven; dat noemt men de verinnerlijking of het naar binnen richten van de aandacht. (56) Zo heeft men dan bovenzinnelijk het zintuiglijke onder controle.

 

 III De controle die men krijgt

f) (1) Het zich concentreren houdt in dat men zijn bewustzijn fixeert op de plaats waar men zich bevindt.

g) (2) Het op dat ene punt van die plaats vestigen van de aandacht is de meditatie.

(3) Als er niets dan dat ene doel is, treedt de eigenheid naar voren, die dan als het ware leeg is; dan is men volmaakt verzonken. (4) De combinatie van deze drie zaken vormt de zelfbeheersing. (5) Als men dat onder de knie heeft is er de wijsheid van die visie. (6) Ze vindt haar toepassing in verschillende aardse bereiken. (7) In verhouding tot de voorgaande leden vormen deze laatste drie het innerlijke. (8) Evenzo is dat weer het uiterlijke van de objectloze verzonkenheid. (9) Met het zich in de voorstelling opwerpen van gedachten en hun beėindigen neemt het bewuste tegengaan af en neemt de samenhang, de integratie van het bewustzijn, toe, zodat als het effect van de terughoudendheid het momentane bewustzijn tot rijping komt. (10) De bewustzijnsstaat ervan is één stroom van serene rust. (11) In de ontwikkeling van de verzonkenheid neemt de verdeelde aandacht af en de eenpuntige aandacht van het bewustzijn toe. (12) Het dan weer in vrede verkeren en het dan weer zich evenzo opwerpen van motieven in het bewustzijn, vormt de veranderlijkheid van de onverdeelde aandacht. (13) Hiermee is de transformatie van de zintuiglijkheid in al zijn onderdelen beschreven qua juist gedrag, kenmerken en de uiteindelijke staat.

(14) De positie van de eigen aard die resulteert uit de juiste aanpak is ofwel sluimerend, kalm of in staat van vervoering. (15) Verschillende invalshoeken geven uiteenlopende effecten:


(16) De drievoudige zelfbeheersing resulteert in een hoger inzicht in wat zich afspeelde in het verleden en wat in het verschiet ligt.

(17) Geluiden, motieven en gevoelens die zich verdringend dooreenlopen, zijn te onderscheiden in de zelfbeheersing waarmee men inzicht verkrijgt in de klanken voortgebracht door alle levende wezens.

(18) Indrukken die, meegedragen in het zelf, naar de oppervlakte komen, geven inzicht in voorgaande levensstaten.

(19) Er ontstaat een beter begrip voor het bewustzijn waarmee andere personen tegen de werkelijkheid aankijken.

(20) Enkel op basis daarvan kan men overweg met dat wat in het leven buiten iemands bereik ligt.

(21) Door zelfbeheersing in relatie tot de gedaante waarin men zich ophoudt, kan men de kracht ervan onderdrukken en kan, van
het licht in de ogen losgekoppeld, dat licht verdwijnen.

(22) Hiermee kan men geluiden en andere zinswaarnemingen evenzo doen verdwijnen.

(23) Handelen heeft onmiddellijke gevolgen en gevolgen die zich later doen gelden. Door dat drievoudig (III 1, 2, 3) meester te zijn, verkrijgt men inzicht in de einduitkomst der handelingen danwel in de voortekenen ervan.

(24) Men wint aan kracht door vriendelijkheid en dergelijke.

(25) Met die kracht verlicht wordt men zo sterk als een olifant.

(26) Kennis van verborgen zaken, zaken elders en subtiele zaken verkrijgt men door het bovenzinnelijk waarnemen van geprojecteerde beelden.

(27) Door zich te
beheersen met het licht van de zon krijgt men kennis van de verschillende werelden.

(28) Door
meesterschap met de maan te ontwikkelen krijgt men inzicht in de orde van de sterrenhemel, het sterrenstelsel.

(29) Beheersing
met het centrum van het sterrenstelsel resulteert in kennis van de vooruitgang.

(30) Vanuit het centrum beheerst is er kennis van de structuur van de verschillende vormen van de cyclische tijd,
de cakra-orde.

(31) Met het beheersen van de keelholte is men honger en dorst de baas.

(32) Meesterschap over de maagstreek, het reguleren van de eetgewoonten, geeft stabiliteit.

(33) Beheersing van de lichtbeelden in het hoofd geeft de perfectie van het direct waarnemen.

(34) Anderszins resulteert het zich beheersen met wat zich in de geest opwerpt in kennis van alles wat er maar is.

(35) Het hartsbelang meester zijnde krijgt men inzicht in de werking van het bewustzijn.

(36) De goede zin en aard van een persoon verschilt absoluut van zijn bewustzijn, dat één ermee zijnd leidt tot ervaring; maar gescheiden in het beheersen van het eigene ontstaat er ware kennis van de persoon. (37) Van daaruit ontstaat er dan waarneming, horen, aanraken, zien, proeven en ruiken. (38) Deze vermogens die men zo oproept vormen obstakels voor de verzonkenheid. (39) Met het loslaten van deze oorzaak van gebondenheid en de beweging van het denken ermee, krijgt men toegang tot het bewustzijn van het lichaam van een ander. (40) Met het beheersen van de opgaande adem stijgt men uit boven modder, water, doorns en dergelijke, zodat men er niet mee in contact staat. (41) Met de beheersing van het middenrif realiseert men zich de uitstraling. (42) Met de beheersing van het horen in relatie tot de ether ontwikkelt zich het goddelijk, bovenzinnelijk gehoor. (43) Met de beheersing van het lichaam in relatie tot de ether wordt het zo licht als een pluk katoen en kan men, er één mee zijnd, zich door de ether bewegen. (44) Als men zich buiten zijn lichaam bevindt worden de gedachten over wat er van buiten is reėel, de afscherming van het licht is dan doorbroken. (45) Men verkrijgt meesterschap over de elementen door zich te beheersen op hun aanwending, samengaan, fijnstoffelijkheid, vorm en massa. (46) Daarvan doet zich het vermogen voor in het kleinste door te dringen, het vermogen (buiten-)lichamelijke ontmoetingen te hebben en daarin naar aard en functie tegenspel te bieden. (47) Het zich fysiek manifesteren kan een compacte, harde, krachtige en aantrekkelijke vorm aannemen. (48) Door zich te beheersen met het valse ego, ofwel met de intentie van het samengaan van het ik-bewustzijn van het kenproces met de uiterlijke verschijningsvorm, ontstaat de zinsbeheersing. (49) Men is dan, met het leiden van een bestaan buiten de zinnen om, zo snel als men denkt en men heeft dan de oerstaat van de primaire materie onder de knie.

(50) Het is alleen hij, die het verschil kent tussen de goede zin en aard van een persoon enerzijds en zijn bewustzijn anderzijds, die de heerschappij over al het bestaande en de alwetendheid bereikt. (51) Werkelijke vooruitgang boekt men als men als zijnde de wortel van de gebondenheid zelfs dit - willen heersen en kennen - loslaat. (52) Geroepen zijnd tot een superieure positie kan weer opnieuw het onwenselijke zich voordoen als men niet lacht om een dergelijk omgaan met de werkelijkheid. (53) Het is zo, dat door zich te beheersen met de opeenvolging der tijdsmomenten [dus door met een goed tijdschema van mediteren niet meer in de tijd gestoord te zijn] men komt tot het spiritueel inzicht van de volle realisatie. (54) Hierdoor is men van begrip voor dat wat gelijk blijft losstaande van een andere bestaanstoestand, plaats, kenmerk of geboorte. (55) Al het zijnde straalt hem toe als hij [als de zelfbewuste getuige] te allen tijde buiten de orde staat van het bestaande; dit nu is verheven kennis. (56) Dit pure op zichzelf bestaan staat gelijk aan het zuiver goede van de persoon.

 

 IV Wat vooruitgang inhoudt

(1) Een nieuw leven beginnend kan men met boetedoening, mantra's, wierook of natuurgeneesmiddelen en verzonkenheid, de perfecties tot stand zien komen. (2) In een nieuw bestaan gaat een transformatie van de materiėle natuur in vervulling. (3) De directe oorzakelijkheid van de natuur heeft op zich geen doel, maar kan anderzijds dingen van elkaar scheiden door begrenzingen te vormen zoals een boer dat doet. (4) Het is enkel door het ik-bewustzijn dat zich verschillende bewustzijnsfenomenen aftekenen. (5) Hoewel het bewustzijn één is, is er in de persoonlijke ontwikkeling het effect van talloze verschillende bewustzijns- of bestaansvormen. (6) Van hen zijn alleen zij die van de meditatie zijn vrij van discontinuļteit in het leven. (7) Dat wat iemand die van de bewustzijnsvereniging is doet, is wit noch zwart, maar dat wat anderen doen is drievoudig van aard; d.w.z. dan weer duister, dan weer helder, en dan weer ertussenin. (8) Dat wat men - degene die telkens weer opnieuw beginnen moet - daarvan meedraagt rijpt al naar gelang hetgeen zich in de geest voordoet aan gedachten en verwachtingen. (9) Ondanks de afscheiding door plaats, tijd en geboorte is er een ononderbroken heugenis van die verworvenheden, die van een gelijke identiteit is. (10) Wat men zo met zich meedraagt bestaat sinds mensenheugenis en vormt een onophoudelijke reeks van vragen en verlangens in de mens. (11) Hun samenhang in het zelf berust op het hechte verband tussen oorzaak en gevolg; als dat verband verdwijnt dan verdwijnen de vragen. (12) De eigen aard bestaat in verschillende condities: het karakter van iemand in het verleden blijft behouden in de toekomst. (13) De kwaliteiten of geaardheden van dat zelf zijn dan weer manifest, dan weer van het subtiele lichaam met de verschillende condities. (14) Door de eenheid van het zelf temidden van de verandering is er zo een werkelijk bestaande essentie. (15) Ook al blijft het werkelijk bestaande hetzelfde, toch is er verschil van bewustzijn vanwege de twee verschillende wegen - van manifest of subtiel bestaan - die men bewandelt. (16) Wat geeft het als dat wat werkelijk bestaat niet wordt opgemerkt, het is immers niet afhankelijk van dit of dat bewustzijn. (17) Het werkelijk bestaande wordt gekend of niet gekend, afhankelijk van de verwachtingen gekoesterd in het bewustzijn die er kleuring aan geven. (18) Met de wisselingen van het bewustzijn wordt de meester ervan, de persoon of ziel, steeds gekend omdat die onveranderlijk is. (19) Het bewustzijn heeft geen licht van zichzelf omdat het als een op zichzelf bestaand iets waar te nemen is. (20) Het bewustzijn kan bovendien niet op hetzelfde moment zich van beide staten verzekeren. (21) Met twee bewustzijnen zou er, door een overvloed aan onderlinge zelfoverwegingen, een verward geheugen zijn. (22) De ziener die zijn eigen onveranderlijke status heeft bereikt heeft daarin een intelligentie apart. (23) Het bewustzijn dat zowel de kenner als het gekende reflecteert is dan alomvattend - en niet meer verward. (24) Hoewel dat bewustzijn met talloze indrukken behept is, is het, vanwege het feit dat het gericht is op dat hogere nut, van een goede consistentie. (25) De ziener van onderscheid verzekert zich van het bestaan van de ziel en vindt zo de uitweg. (26) Van diepgang zijnd is het bewustzijn dan aangetrokken tot het doel van de vooruitgang, het doel van de emancipatie: de onverdeelde, verlichte staat van het hoogste geluk. (27) Sluimerende impressies doorbreken dat vaste vertrouwen, dat geloof, in geval van een breuk in de discipline. (28) Zoals gezegd (in II 10 & 11) gaat het om het uitbannen van deze moeilijkheden.

(29) Als men zelfs vrij is van verlangens aangaande deze beloning, en daar met het volle onderscheid standvastig in is, is men verzonken in de wolk van de ware aard der gerechtigheid: is men van het geheel van alle vormen van juist gedrag - van God. (30) Het is dan dat het baatzuchtig streven oplost en er een einde komt aan de moeilijkheden. (31) Dan vrij zijnd van alle versluiering aan onzuiverheden is men van geestelijk inzicht en doet de oneindigheid van het kenbare zich als onbeduidend voor. (32) Daarmee succesvol tot ontwikkeling gekomen vindt het onderworpen zijn aan de natuurlijke geaardheden dan zijn volkomenheid van orde. (33) De orde der dingen wordt volkomen duidelijk als men zich niet langer verzet tegen de ononderbroken opeenvolging van momenten, niet tegen de gang der tijd ingaat (zie ook III-30). (34) Met de burgerdeugden afgehandeld [van het reguleren van de lust, het geld, het juiste handelen voor zichzelf en de bevrijding ermee in gezamenlijke toewijding], keren de natuurlijke geaardheden [van goedheid, hartstocht en onwetendheid] terug tot hun oerstaat van evenwicht, welke de vestiging is van de zaligheid van de eigen oorspronkelijke aard, ofwel de macht van het zuivere bewustzijn, en daarmee is het dan gezegd.

 

Vertaling afgerond 9-07-2006 Aadhar

 

 Relevante links

- Biografie Patańjali

- Swami Vivekananda's versie van de sūtra's

- Download de sanskriet-pagina voor de sūtra's 

- Een woord voor woord versie ter vergelijking

- Een andere woord voor woord versie te vergelijking

- Een andere versie om te vergelijken (pdf-download)

- Meer links naar andere versies op het internet

- Het Monier-Williams Sanskriet woordenboek.

- Over de persoon van God: het Verhaal van de Fortuinlijke

- Website Aadhar

 

 

Schaf het boek aan: Een Lied van Geluk
(de Yoga-sūtra's samen met de Bhagavad Gītā,
klassiek of modern)

 

Creative Commons License  
2006 © Anand Aadhar

De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
 
 
 

      

 
flute






.