De
kenner, het gekende
en de kennis van
de filognosie
(1)
Aily
zei: 'Ik zou graag alles willen weten over het
voorwerp van de kennis en de kennis zelf, over de
materiële wereld en de persoon, over het veld van
de kennis en de kenner van het veld, o man van
harmonie.'
(2) De
gelukkige zei: 'O zoon van Elles, door hen die bekend
zijn met de werkelijkheid, wordt het fysieke lichaam
dat we hebben het veld genoemd, en wordt de getuige
binnenin dit lichaam de kenner van het veld genoemd.
(3) O zoon van de Veelendynastie, je hebt het bij het
rechte eind als je mij beschouwt als de kenner van het
veld in al de velden; zoals ik het zie is spirituele
kennis die kennis die betrekking heeft op zowel het
veld als de kenner van het veld. (4) Laat me je nu in
het kort uitleggen wat dat veld van handelen nu
eigenlijk is, welke vormen het heeft aangenomen en
waar die toe behoren, alsook over de kenner vanbinnen
en wat zijn waardigheid is.
(5) Het
wordt op vele manieren door de zieners in de
geschriften beschreven in verschillende lofzangen en
in de vorm van commentaren die gegoten zijn in verzen
die uitleg verschaffen over de kwestie van oorzaak en
gevolg. (6-7) Je hebt de externe velden van 1 - je
materiële zaken, 2 - je privébelang van de
intelligentie, 3 - je clubbelang van het zich
verenigen in relatie tot het zogeheten ongeziene, en 4
- je sociale belang van het geïdentificeerde ego
of ik-besef19.
Verder zijn er ook nog de interne velden, welke de
afdelingen betreffen van de hersenen, van 1 - de
actieve en ontvankelijke functies van de zintuigen, 2
- de cognitie van de hersenschors die staat tegenover
de emoties van voorkeur en afkeer, en geluk en
ongeluk, die men heeft met wat zich aan de zintuigen
voordoet, en 3 - de combinatie van de laterale
functies van a - het bewustzijn van de ruimte en de
werkzame kracht ervan, en b - de lineaire functie van
het plannen van zaken in de tijd met de overtuiging en
de taal20.
Zo heeft men dan een opsomming van de staten, of de
vormen, die de oorspronkelijke natuur heeft
aangenomen. (8-12) De waardigheid van de mens in
relatie tot deze velden in de zin van het nederig,
bescheiden en geweldloos zijn; het vreedzaam,
eenvoudig en trouw zijn aan de leraar die het
voorbeeld geeft; het rein, standvastig en zelfbeheerst
zijn; het onthecht en niet geïdentificeerd zijn
met het zintuiglijke indachtig de gebreken en de
ellende van het geboren worden, doodgaan, oud zijn en
ziek zijn; het niet koesteren van vooroordelen en het
niet verstrikt zijn in de omgang met een kind, een
vrouw en een thuis, alsook iemands consequent en
gelijkgezind zijn in het besef van wat en wanneer iets
gewenst of ongewenst is; het van een eenduidige,
constante toewijding zijn ten aanzien van mij, de
integriteit van alle velden; zowel als het
teruggetrokken leven op afgezonderde plekken zonder
gehecht te zijn aan mensen in het algemeen; het met de
waarheid helder voor ogen van zelfkennis en
stabiliteit zijn terwille van het omgang vinden met
betrekking tot het goddelijke - rekent men allemaal
tot de filognosie4,
tot ware kennis, of als behorende tot zowel de interne
als de externe velden; en dat wat hiervan afwijkt is
onwetendheid.
(13) Laat
me je op de hoogte stellen van het kenbare waar ik de
scepter over zwaai: het is het opperste van de
Absolute Waarheid21
dat zijn begin niet kent en smaakt als nectar, en niet
iets is dat gebeurt, noch iets is dat niet bestaat.
(14) Zijn bestaan hebbend met handen, benen, ogen,
hoofden, gezichten en oren die zich uitstrekken in
alle richtingen, bestrijkt het alles in de wereld.
(15) Zoals het zich afspiegelt met alle zintuigen en
hun kwaliteiten is het niettemin zonder al die zinnen
de handhaver die losstaat van alles; zelf
onafhankelijk van de kwaliteiten is het ook de heerser
over de kwaliteiten. (16) Het bestaat zowel binnen als
buiten de levende wezens die zich wel of niet
rondbewegen; het is de vertrouwde werkelijkheid die
men niet kent omdat die zo subtiel is; het staat ver
van je af maar staat je niettemin zo na als wat. (17)
Onverdeeld binnenin de levende wezens schijnt het
verdeeld te zijn en in de positie van de handhaver van
alles wordt het Absolute van God ook wel begrepen als
alles ontwikkelend en alles verslindend. (18) Als het
licht in alle lichtende voorwerpen is het eveneens de
lichtbron, en als de kennis voorbij aan het duister is
het evenzogoed de filognosie, de liefde voor de
kennis, in het hart van iedereen. (19) En zo is dan
het veld, de filognosie, alsook dat wat men kent door
mij beschreven; het is mijn toegewijde die, mijn
natuur bereikend, dit alles begrijpt. (20) De
combinatie van de persoon en de materiële
natuur22
moet je zien als zijnde zonder een oorsprong, en ook
moet je de drie geaardheden23,
tezamen met hun afgeleiden, zien als een tijdgebonden
effect teweeggebracht door die materiële natuur.
(21) De materiële natuur, zo zegt men, is de
reden van oorzaak en gevolg in de zin dat er sprake is
van een doener of bewerkstelliger - in de vorm van de
tijd, de natuurkracht of de
geaardheden24
-, terwijl men van de persoon zegt dat die ten
grondslag ligt aan het hebben van ervaringen van geluk
en ongeluk. (22) De persoon zich bevindend in een
materiële situatie geniet de drie kwaliteiten die
voortkomen uit de materïële natuur en
bijgevolg is de persoon, die op die manier gehecht is,
van ofwel een goed of een slecht kanaal van
wedergeboorte.
(23) In
dit lichaam spreekt men van nog een andere, tweede
transcendentale persoon die de zaak overziet en
bepaalt wat wel en niet toegestaan is, die de meester
is en de Superziel, de allerhoogste Heer en
Genieter25.
(24) Hij die, in deze tweeledige zin, begrijpt hoe de
materiële natuur, de materiële kwaliteiten
en de persoon met elkaar verband houden, zal, ongeacht
de omstandigheid, nimmer meer met een nieuw leven
hoeven te beginnen. (25) Sommigen zien die Superziel
in zichzelf met behulp van meditatie, anderen zien hem
door zaken af te wegen in de yoga-analyse, en weer
anderen komen tot het inzicht met behulp van
bewustzijnsvereniging in onbaatzuchtige
dienstbaarheid. (26) Andere mensen die niet zo goed
onderlegd zijn in de spiritualiteit, proberen van
aanbidding te zijn door simpelweg te luisteren naar
wat anderen zeggen. Ook zij, die het proces van het
luisteren zijn toegewijd, overstijgen de idee van de
dood. (27) O leider van de Veelendynastie, wat ook
zijn bestaan vindt moet je, of het er nu organisch of
anorganisch is, beschouwen als het resultaat van het
huwelijk tussen het veld en de kenner van het veld.
(28) Hij die werkelijk ziet, is degene die de
onvergankelijke Heer in het voorbije ziet van al de
vergankelijke levende wezens. (29) Hij, die er zeker
van is dat hij de Heer overal gelijkelijk gevestigd
ziet, zal, met de ziel, nimmer zijn zelfrespect
verliezen en zal bijgevolg het doel der transcendentie
bereiken. (30) Een ieder die inziet dat alles wat
gedaan wordt, in ieder opzicht het resultaat is van
het geconditioneerd zijn door de materiële natuur
en dat men, als de ziel, in het geheel niet de doener
is, ziet het perfect. (31) Als men vervolgens inziet
dat het leven, zoals zich dat overal uitbreidde in
verschillende identiteiten, op eenheid berust, bereikt
men op dat moment het Absolute van de Geest. (32) Dit
onuitputtelijke zelf doet, hoewel het zich ophoudt in
het lichaam, nimmer iets, noch raakt het ooit
verstrikt, omdat het eeuwig is en zich in een
bovenzinnelijke positie bevindt boven de geaardheden
van de natuur. (33) Zoals de alles doordringende
ether26
zich in zijn subtiliteit nimmer met iets vermengt,
vermengt ook deze belichaamde ziel zich nimmer. (34)
Zoals de ene zon de hele wereld verlicht, verlicht
deze ziel binnenin het lichaam alles en iedereen, o
zoon van de Veelendynastie. (35) Zij die, begiftigd
met de filognostische zienswijze, aldus weet hebben
van het verschil tussen het veld en de kenner van het
veld en op de hoogte zijn van de mogelijkheid voor het
levende wezen om bevrijd te raken uit de
materiële wereld, zijn degenen die het
allerhoogste bereiken.'