Hoofdstuk
8
De
empirie
8.1
Loslaten
Het grote avontuur was
begonnen. Ik had mijn boekenkast overwonnen met het
'Gouden Zwaard' en het 'NIET-paradigma'. Ookal vonden
mijn familie en vrienden het een ramp, ik besefte dat
het om de z.g. vrijheidsgraden ging. Hoe meer vrij,
des te dichter kom je bij de waarheid. Het religieuze
model gaf me de moed tot een dergelijke sprong in het
ongewisse. Dat model had ik echter nog lang niet onder
de knie. Ik wist dat ik meer met mensen te maken moest
krijgen als ik vooruit wilde. Ik wist ook dat ik mijn
eer slechts kon redden door mijn eigen beslissingen
uit het verleden niet te weerstreven. Ik kon mezelf
niet zonder meer terug op het pad van de
psychologen-carrière zetten. Ik was er niet
toevallig van verwijderd geraakt. Wonderen gebeuren
niet zomaar. Wilde ik wetenschappelijke kennis
combineren met moderne en klassieke spirituele en
religieuze kennis, dan moest ik verder en niet laf op
de vlucht slaan voor de uitdaging. Nu had ik de kans
dichter bij het grote vuur te komen en het geheim van
mijn eigen geboorte, mijn eigen roeping te
achterhalen. Wat was nu mijn heilige graal, mijn
swadharma, mijn oorspronkelijke gezicht?
Ik stond evenwel niet zo
sterk. Ik hing in het luchtledige. Tussen religieus
zoeken en wetenschappelijk dwalen speelde mijn
dualistische verstand, materieel als het is,
demonische spelletjes met me. Nooit van mijn leven ben
ik zo bang geweest als toen. Ik had geen huis meer en
wist ook niet goed waar ik naar op weg was. Ik leek
wel gek. Al mijn schepen achter me te verbranden.
Visioenen van mezelf vervallen tot de status van
zwerver zweefden me voor ogen. In feite vertrouwde ik
op mijn goede naam, bij mijn familie, vrienden en
kennissen. Ik zou wel weer een plaatsje vinden. Ik
moest samen met anderen iets beginnen op basis van een
praktische onderneming. Ik moest dichter bij het
geheim van de grote liefde, de absolute waarheid,
komen. Wat ontbrak er aan mijn intelligentie. Welke
kennis, welke feitelijkheid. Hoe zat de empirische
vork in de steel?
8.2
Op reis
Ik maakte kennis met de
religieuze praktijk. In India bleef ik maar een week.
Ik zette mezelf er min of meer voor het blok: of ik
doe er aan mee, of ik keer me er van af. Ik
realiseerde me dat een ashram geen duurzame
verblijfplaats is. Je bent er te gast om je te
herbezinnen. Daar was ik mee klaar. Ik wilde
meehelpen, meer weten, meer doen. In India ging dat
niet. Ik was een vreemde met geld. De zaak was min of
meer voor spiritueel toerisme ingericht en ik moest
geen eisen stellen. Het kostte me veel moeite en ook
de helft van mijn vermogen. Ik had me voorgenomen me
verder te verdiepen in de relatie spiritualiteit en
tijdbewustzijn. Ik had een zekere wetenschappelijke
inzet. Daarmee raakte ik kant noch wal. Van Sathya
kreeg ik slechts een verbaasde blik en zijn staf
begreep niets meer van wat ik wilde. Ik moest gewoon
mediteren en bij mezelf blijven. Ik vertrok meteen
weer. Het was Kerstmis 1987. Voor ik het vliegtuig nam
vierde ik de feestdagen in een luxe hotel in Goa. Dat
was geen goed idee. Balend ging ik weer naar Nederland
terug. Een illusie armer. Ik dacht nog aan Poona, maar
voelde er niets voor om me daar de broek, met m'n
kapitaal, van mijn kont te laten trekken. Na Sathya
trok nog meer spiritueel toerisme me niet meer, ik zou
overal weer wegmoeten. Ik was gewoon niet thuis. Zo
werkte de empirie op mij in. Ik was nu zelf het
proefkonijn, zoals gezegd, en vocht voor mijn eer,
mijn zelfredzaamheid, mijn gezonde verstand. Met een
zekere doodangst in de benen en gedreven door dat
typische verantwoordelijkheidsgevoel dat ik bij Sathya
had ontwikkeld, stond ik met oud en nieuw bij mijn
ouders op de stoep. Mijn moeder huilen. De verloren
zoon was wel wat snel weer terug. Niettemin blij. Ik
moest maar snel beslissen hoe het verder moest. Of in
een klooster, of inschrijven voor huisvesting en weer
zelfstandig gaan leven. God-zij-dank was ik mijn
thuisbasis trouw gebleven. Na een korte tijd van
recapituleren, nam ik kontakt op met een klooster. Dat
was huize Zion. Een trappistenklooster. Ik ging erheen
en had niets anders meer dan het overgebleven
reisgeld, het 'Gouden Zwaard' en wat kleding. Ik bleef
er zegge en schrijven één nacht. De
schrik sloeg me andermaal om het hart. De paters
leefden helemaal met het gezicht naar het kerkhof
naast het klooster gelegen. Dat was het enige
vooruitzicht. Ik was 34, in de volle kracht van mijn
leven en had nog ambities. Zo kon ik de wereld niet
redden, of althans niet wezenlijk mijn steentje
bijdragen. 's Morgens om vier uur voor de eerste
ochtenddienst stonden mijn handen krom en verkrampt
van de koude. Ik raakte vervuld van afkeer. Ik vond
het lieve mensen maar wilde eigenlijk toch wel leven.
Bovendien waren het niet eens zuivere
vegetariërs. Op vrijdag vis en door de week vaak
eieren. Dat was mijn liefde ook niet. Ik belde mijn
ex-vriendin op die ik zo plots had teruggelaten. Ze
was niet erg enthousiast, maar ik kon nergens anders
heen. Mijn ouders zetten me thuis onder druk. Ik moest
verder. Wellicht zou ik met haar de draad weer op
kunnen vatten.
Dat bleek inderdaad zo te
zijn. Het werd een kortstondige logeerpartij van
één nacht, waarin we in feite afscheid
namen. Dat was er voor die tijd door de emoties rondom
mijn vertrek niet van gekomen. Ze had inmiddels ook al
een andere vriend. Ik kon echt niet blijven. De
volgende dag vertrok ik naar mijn zuster in Amsterdam
of daar eventueel een woning te krijgen was. Zo
makkelijk ging dat echter niet. Ik ging terug naar het
klooster en sprak met de abt. Deze zei me dat ik met
mijn belangstelling voor de yoga daar niet op mijn
plaats was. Dus weer terug naar mijn ouders. Die
konden mijn debâcle moeilijk accepteren. Ik
moest echt beslissen. Ik voelde me een zwerver, minder
dan de goed verzorgde huishond, of een gevangene.
Onder die druk nam ik kontakt op met verschillende
leefgemeenschappen onder het motto: alleen wonen heeft
geen zin meer. Het werd de hare krsna-gemeenschap. Dat
sloot aan bij de yogafilosofie en was strikt volgens
de leer. Alle overigen waren te laks in hun
discipline. Daar zou ik niet veel van opsteken en
mezelf alleen maar mee naar beneden halen.
8.3 Hare Krsna
Zoals prinses Beatrix ook een
blauwe maandag bij de heilssoldaten meedraaide, liep
ik ietwat langer mee met de hare-krsna's. Ik leerde
wat discipline was. Eerbetuigingen brengen aan de
leraar en de godheid (z.g. murti of het beel van
Krsna) en zeer vroeg opstaan om 1/2 4. Twee uur
chanten, d.w.z. 16x108 keer de mantra zingen met een
bidsnoer of japa, en luisteren naar voorlezingen uit
de geschriften, m.n. de 'Bhagavat Gita'. Ik kreeg ook
les, leerde sanskriet uitspreken en verzen uit de gita
onthouden. Verder was ik kaalgeschoren op een staartje
of sica na en moest ik mee naar buiten om op straat te
zingen en boeken te verspreiden (sankirtan), terwille
van de verbreiding van de leer en de donaties. Er werd
als regel niet geleefd van de sociale dienst. Ik gaf
me over. De jongens waren goede kerels en hadden een
sterk gevoel voor hiërarchie. Degene die later
kwam stond onder je. De lessen waren soms hard en
fanatiek, alsof ik in het amerikaanse leger zat, maar
ik kon dat doorstaan. De liefde was er sterk genoeg
voor. Zingen met de groep (kirtan) kon me in de
hoogste staat van vervoering brengen en ik was
Caitanya, de grondlegger van de beweging, die wordt
beschouwd als een Avatar, een incarnatie van de Heer,
echt dankbaar. De moeilijkheden ontstonden later.
Men was fanatiek. Men noemde
zich 'de gekken van Caitanya' in oorlog met maya, de
begoocheling. Het was daarnaast ook een keukenreligie
en alles werd met mantra's gedaan, koken, eten,
voorlezen, samenzijn. Men sprak niet echt met elkaar.
Het was allemaal een duizenden jaren oude traditie
vaishnavisme ofwel Vishnu-toewijding genaamd. Mannen
en vrouwen waren strikt gescheiden, en het ego werd
voortdurend geminacht. Trouwen kon men later als men
wat ouder werd. Caitanya zei dat je toleranter dan een
boom moest zijn en lager dan een strootje op straat,
vrij van verbeelding en bezitsdrang, anders kan je de
heilige namen niet zingen. Ik bood de dienstdoende
gezagsdrager, een z.g. vanaprashta - iemand in het
stadium vóór sannyas, de onthechte staat
- mijn kapitaal aan. Dat was een amerikaanse
toegewijde. Degene die de beweging naar het westen had
gebracht, swami Prabhupade, 'de meester van de
voeten', had zijn lichaam reeds verlaten. Dus ik moest
het hebben van oude getrouwen. Die waren in een soort
machtsstrijd gewikkeld. Een aangewezen opvolger, een
sannyasin, was gevallen en de gehuwden en celibatairen
hadden moeite met de gezagsverhoudingen. De
vanaprashta accepteerde mijn offer niet en zei dat ik
het nog maar in eigen beheer moest houden voor mezelf.
Hij wist dat ik me niet helemaal kon overgeven omdat
ik de visie van de leraar Prabhupada soms te
ongenuanceerd en bevooroordeeld vond. Te fanatiek en
ook in strijd met andere takken van het vaishnavisme.
Kort daarop werd ik uitgenodigd m'n resterende geld te
investeren in een reis naar Amerika. Dat zou een soort
studiereis zijn langs verschillende centra om zo de
boekdistributie en de organisatie zelf beter te leren
kennen. Dat vond ik prima. Het pakte echter enigszins
anders uit. Ik zou met de vanaprashta meereizen. Dat
leverde echter snel een conflikt op. Ik was niet
onderworpen genoeg, en te eigengereid. Ik legde
allerlei kontakten en sprak veel met amerikaanse
toegewijden in New York en Philadelphia. Dat viel
verkeerd. De man liet me vallen en ging alleen verder.
Ik zat in een tempel, toevallig het hoofdkwartier van
de beweging, waar het tijdschrift 'Back to Godhead'
werd gemaakt en de president, een grihastra - een
getrouwde - de scepter zwaaide. Dat bleek een soort
vrouwenguru te zijn. De overige mannen togen erop uit
om de boeken te verkopen of werkten voor het
tijdschrift. Bhakta's, nieuwe toegewijden, ookwel
brahmacari's of vrijgezelle studenten genoemd, kregen
weinig aandacht en moesten minderwaardig werk doen.
Maanden stond ik in de keuken af te wassen en de vloer
te dweilen. Dat had ik in Holland ook al gedaan, maar
er was maar één andere bhakta, dus ik
moest wel. Ondertussen studeerde ik en probeerde ik
mij vaardigheden eigen te maken en kontakt te houden
met nieuwe bhakta's om later met de meer ervaren
mannelijke toegewijden die aldaar een gesloten groep
vormden, mee te kunnen draaien.
Een oude vriendin van vroeger,
die me wel eens belde, wist me in Amerika te bereiken.
Daar kon ik verder niet zoveel mee. Ik kon niet voor
haar terug komen. Toch kreeg ik een soort hartpijn.
Als ik in Amerika wilde blijven moest ik trouwen of
tegen de wet in illegaal verblijven. Ik zag geen van
beiden zitten. Dat werd me te riskant. Zo'n avonturier
was ik niet. De katholieke vertrouwensband der
rechtgeaardheid, van mijn vader georven, zat me diep
in het bloed. Geen avonturen met de legaliteit van het
geheel. Bovendien wilde ik Nederland en mijn ouders
niet in de steek laten. Instinctief voelde ik dat daar
mijn rechten lagen en dat ik als out-law in Amerika
nooit echt iets zou kunnen bereiken.
Terug in Nederland liep de
zaak snel af, men was zeer rigide in de leer. Ik
praatte graag over Sathya en andere guru's en dat kon
niet. Dat waren allemaal illusiegangers (z.g.
mayavadi's) die de mensen geen alternatief konden
bieden. Ik werd weggestuurd en trok in bij een
bevriende hare krsna die buiten de tempel leefde en
als hypnotherapeut werkte. Die diende als voorbeeld
voor mijn 'come-back'. Mijn broer een homeopaat/arts,
ging verhuizen en ik trok in zijn huis, dat kon ik
echter niet houden voor een eigen praktijk of
yogacentrum. Het was te groot voor mij alleen. Daar
moest een gezin in. Zo kwam ik in een flat in Enschede
terecht waar ik een eigen yoga-ashram, gewoon een leeg
huis, handhaaf en verder mediteer. Ik sta nu in de
gele gids als yoga-instituut. Sedert begin '89
probeerde ik nog dienst te leveren aan de Sathya
Sai-organisatie als vertaler van zijn werk. Dat liep
door gebrek aan belangstelling, of was het Sathya die
dat soort dingen anders plande(?), vast en op niets
uit. Ook de hare krsna-beweging bood geen verdere
mogelijkheden. Wel zong ik nog een tijdje bhajans met
de lokale Sai Baba-toegewijden. Omdat men daar verder
nergens over wilde praten kapte ik daar ook mee.
8.4
Het machtsmechanisme
Wat heb ik nu van dit
religieus/empirisch onderzoek opgestoken? Het levende
veld was wel wat anders dan de studeerkamer, dat was
duidelijk. Het belangrijkste dat ik leerde was dat
dualistische vragen over secundaire causaliteit geen
zin hebben. De klok, de samenleving in zijn geheel,
dat totaal conglomeraat van de moderne verlichting
blijkt het probleemveld te zijn waartegen men actie
onderneemt. Vanuit het religieus model is het teveel
illusie, te onpersoonlijk, te leeg om op te kunnen
vertrouwen. Zowel Sathya-aanhangers als hare krsna's,
neo-sannyasins zowel als trappisten en het kerkvolk,
men is het er allemaal over eens dat het een
onhoudbare toestand is. Men wil op een constructieve
manier bij elkaar kunnen zijn en zo een einde maken
aan de (moderne) machtstrijd van het dualisme, want
macht is de illusie van het gebrek eraan.
De machtsvraag gaat voor de
problemen van de verlichting terug tot
vóór Maarten Luther, tot Machiavelli.
Deze vormt een typisch voorbeeld van wat nu de moderne
verwarring is. Als een ezel tussen twee hooischelven
leefde de ambtenaar Machiavelli in het spanningsveld
tussen de Borgia's en de Medici die vanwege hun
gezamenlijke probleem van de representatie van respect
en orde het vertrouwen op de proef gesteld zagen.
Machiavelli is eigenlijk een voorloper van de
reformatie. In zijn tijd was noch het pauselijk gezag,
noch de adel stabiel. Pausen lieten moorden plegen,
hingen elkaar op, hadden vrouwen en nageslacht.
Vanwege zijn opvattingen pleegde het Vaticaan een
moordaanslag op Machiavelli, doch zijn broer bezweek
eraan. Anderzijds wisten de Medici hun positie ook
niet op de goede manier te handhaven, aan het eind van
de 15-e eeuw. Door een klaarblijkelijk gebrek aan
vroomheid en boetvaardigheid en in plaats daarvan geld
en militair geweld voorop te stellen, verloren ze het
aanzien en werden ze naar Frankrijk verdreven. In het
gezagsvacuüm probeerde Machiavelli zijn politieke
ambities vorm te geven door met een legertje boeren
Pisa te veroveren, als was hij Napoleon zelf, en zo de
republiek te vestigen die hij voor ogen had met het
boek van Plato over de republiek onder de arm. De
Medici sloegen echter terug met een veel beter leger
en Machiavelli werd naar het platteland verbannen, het
Elba dat hij als gefrustreerde en niet al te
godvruchtige overspelige ambtenaar van stand moeilijk
kon accepteren. Om zijn eer te handhaven schreef hij,
ongeveer zoals ik nu, niet onverdienstelijk over het
machtmechanisme en ontwikkelde hij een soort
reformatorische geest in het politieke leven. Dezelfde
waarmee later Napoleon anti-christelijk in Europa
huishield en ten onder ging. Machiavelli's obsessie
met het machtsmechanisme - wat zou dat allemaal
betreffen - kwam voort uit het natuurlijk onvermogen
kerk en adel voorbij te treven en machteloosheid als
iets positiefs te waarderen. Voor de machtsillusies
was de mensheid toen nog niet zo ver heen.
Machiavelli zag niet zozeer de
representatieve functie van het gezag dat in wezen
berust bij de trouw van het volk zelf aan zijn eigen
orde. Machiavelli was een dualist.Dat de mens zou
corrumperen door macht, of beter dus: illusies, is een
stelling van de waanzin. Het is een dualistische
generalisatie. Als de macht aan God en de natuurlijke
orde normaal gezag wordt, is er niets aan de hand en
zijn allen dienstbaar en zijn er geen wanen de
controle te hebben en er dienovereenkomstig onder te
lijden. Wat we aan Machiavelli te danken hebben zijn
zijn analyses van het mechanisme. Als je bedenkt dat
dat samengaat met de macht van de pas uitgevonden klok
snap je de historische noodzaak van Machiavelli beter.
Zonder verdere reformatorische kleuring te aanvaarden
hebben zijn observaties eeuwigheidswaarde. Met name
het idee dat het handhaven van gezag niet gepaard kan
gaan met het handhaven en zaaien van verdeeldheid en
chaos, denk aan de moderne tijdpolitiek, is
essentieel. Wie wanorde ten koste van strevingen naar
orde doet gelden, kan zijn positie niet handhaven.
8.5
De vergissingen
De 'zelfluidende' klok met
veren en gewichten verscheen in de 14-e eeuw ten
tonele. Vermoedelijk was de eerste klok van dat soort
een z.g. kwikklok. Dat was een platte trommel met
compartimenten waardoor kwik sijpelde en een
gelijkmatige beweging op gang werd gehouden die een
wijzer deed ronddraaien. Omdat kwik op temperatuur
reageert gaf het nogal een instabiel tijdsidee.
Verkeerd dus. In een christelijk klooster ontwikkelde
men een betere klok die tandwielen had. Dit concept
haalde de kerktorens en domineerde spoedig in heel
Europa. Ten tijde van Machiavelli, eind 15-e eeuw,
gebruikte men deze klok dus al. Bij het naspeuren van
de invloed van, de macht van, de klok naar voorbeeld
van de tijdabstractie van de zonnewijzer, is het van
belang rekening te houden met levens als die van
Machiavelli. Machiavelli was min of meer het
slachtoffer van het machtsvacuum dat in zijn tijd was
ontstaan. Ondanks zijn talenten eindigde hij tot zijn
verdriet verstoten op het platteland. Waarom liep dat
zo? Freud verklaarde dat we veel van onze problemen
kunnen oplossen als we wat meer aandacht hebben voor
onze vergissingen. Vergissingen zeggen ons de
waarheid. Ze onthullen de breuk met de waarheid, de
verdringing van de feitelijkheid die we niet goed
onder ogen kunnen zien. Je zou kunnen zeggen dat de
klok ten tijde van haar 18-e eeuwse glorie als een
vergrootglas ging werken voor de heersende misvatting
niet langer te kijken naar een normale zonnewijzer
(vgl. p.50). Het lijkt slechts een kleine
onverschilligheid, maar een klein steentje kan een
enorme lawine veroorzaken. Door de enorme toename van
nauwkeurigheid van tijdmeting wat betreft de normale
uren van de dag, kreem men veel meer idee van orde en
structuur. De klok was een ingewikkeld ding. Men
vergaapte zich aan het wonder van de techniek door de
eeuwen heen verricht, maar vergat dat het niet
méér representeerde dan wat de
zonnewijzer voorstelde... Deze was en is nog het
uiteindelijk gezag over de klok. We noemden de
rigiditeit, het veronachtzamen van de natuurlijke
dynamiek ofwel het subtiel krimpen en rekken van de
daglengte, het probleem, de eerste breuk of fractal.
De vergissing bestond eruit te veronderstellen dat een
rigide klok de juiste tijd aangaf. Men zag zoals
gezegd een reductie van de werkelijkheid. Ookal is de
afwijking van maximaal ca. 15 minuten nog zo klein,
een vergissing is een vergissing. Een breuk met de
waarheid is een breuk met de werkelijkheid. Dat men
ten tijde van Machiavelli echt nog niet een
nauwkeuriger klok kon maken dan één
waarbij zo'n afwijking niet zou opvallen, mag dan
misschien reden zijn geweest dat deze waarheid niet zo
de aandacht trok, niet zo van belang leek, het blijft
gerespecteerd of niet een vergissing op het rigide
tijdsconcept van de klok te vertrouwen. Met welke
zwakheden de Medici en de Borgia's ook worstelden, een
misvatting kan een mens gek maken. Men voelt immers
'intuïtief' aan wat wel en niet waar is en
conflikten daarin doen zich voor als psychologische
problemen van onzekerheid, compensatie en projectie,
kortom neurose genoemd. Mijn eigen oude theorie van de
energienivo's weerleggend kan je stellen dat juist
energierijke, sensitieve naturen als de geestelijkheid
van de Borgia's en de adel van de Medici in het
verscherpte bewustzijn van de orde opgeroepen door de
klok, dergelijke onzekerheden heel goed voelden.
Onzekerheden leiden tot compensatie als de oorzaak
niet kan worden gevonden. Onwetendheid kon zo
aanleiding geven tot valse trots en andere slechte
eigenschappen, zowel bij het volk als bij het gezag en
zo Machiavelli wanhopig doen filosoferen over de
macht. De hele tijdgeest was zo en iedereen was het
slachtoffer, ieder op zijn manier. Het was ook in die
tijd dat in India Caitanya (16-e eeuw) de straat op
ging en alle boekenkennis ondergeschikt aan de liefde
voor het zingen van de heilige namen verklaarde.
Caitanya werd door de voortduring der hevige emoties
krankejorem en verdween voortijdig uit de wereld, zijn
'gekken' achterlatend. Conclusie is dat morele
standaarden en boekenwijsheid geen lieve moer hielp,
zodat ook de reformatie plaats kon vinden; men stond
machteloos tegenover de grofheid van de opkomende
mechanisatie en het feitelijk technologisch onvermogen
de ware tijd nauwkeurig af te meten. Zo moet het drama
der moderne verdeeldheid zich hebben opgeworpen. Het
zou nog drie eeuwen duren vooraleer voldoende
nauwkeurigheid zou zijn bereikt. Van zich drie eeuwen,
1350-1650, vergissen over de ware dynamische aard van
de tijd, heel jammer voor de astrologen b.v., is het
ook niet verwonderlijk dat men eind 18-e eeuw
officieel de vergissing van de rigide tijd tot
wetenschap verhief en de gemiddelde tijd ging vieren
met de franse revolutie en andere 'feestjes' rondom de
klok.
Voor de christelijkheid was
het een nachtmerrie. Men dacht immers definitief de
Egyptische en Romeinse wanen en teloorgang te hebben
bestreden, maar nu bleek, ten tijde van Machiavelli en
de rozenkruisers reeds, het christelijk concept aan
dezelfde machtsziekte te lijden. Een nieuwe wereld,
een nieuwe ondergang; de mens moest wel slecht zijn en
de ketter, de schriftgeleerde moest wel bestreden
worden. Zo verdwaalde men in dualistische actie en
reactie van velerlei soort. Uit mijn eigen leven
blijkt dat het 'mysterie van de middag' voortwoekert.
In '85 reeds kon ik er geen duidelijk idee van krijgen
en werd ik getroffen door de verwarring over dit
onderwerp. Zelfs bij het schrijven van dit boek nog
speelde dit door. Dit boek is de worsteling over die
lementaire waarheid van de tijd. Nu al zes jaar lang
worstel ik met dit probleem en mijn hele leven al met
het psychologisch complex van het moderne tijdsysteem.
Het heeft zich allemaal toegespitst op het, met de
cartesiaanse twijfel, methodische achterhalen van de
waarheid in de wetenschap van de tijd. Ik kon mijn
eigen domheid niet aanvaarden en moest mijn
vergissingen onder ogen zien. De afgelopen weken heb
ik het definitieve gevecht geleverd met de duivel van
de temporele domheid.
8.6
Een misvatting
M'n voorlaatste
wetenschappelijk proberen en vergissen, m'n
voorlaatste misvatting ontwikkelde zich zo. Ik
beschreef de ontwikkeling van het tijdsidee en stuitte
op de historie van de zonnewijzer. Ik had het er in
m'n rapport voor prof. Vroon niet zo over gehad.
Nadenkend over de zonnewijzer kwam ik op het idee dat
de scheve stand van de aarde, zo'n 23,5o
verdisconteerd moest worden in de berekening van de
middag. Dat geschiedt voor de tijdvereffening ook,
maar niet naar een maat van 23,5o, zo veronderstelde
ik. Als de aarde zo scheef staat moet dat toch een
flinke afwijking geven op de zonnewijzer. Dat zou
afhankelijk van het seizoen tot 1 à 2 uur
kunnen oplopen. Ik had nergens een bespreking gezien
van een dergelijke afwijking. Als ik met m'n hand met
naar binnen gestoken middelvinger een zonnewijzer
nabootste voor een lamp en mijn hand scheef zette,
kreeg ik onveranderlijk een even zo grote schaduw. Ik
belde het KNMI op met de vraag: was ik nou gek of hoe
zit dat? Daar kon men mijn veronderstelling niet
ontzenuwen zodat ikzelf de zaak maar moest nakijken.
Voor fl. 20,-(!) kocht ik twee mooie tabellen voor de
daglengte en de zons-op en zons-ondergang van de
dienstdoende metereoloog. Het was 20 gulden leergeld.
Ik berekende dat een hypothetische afwijking E zich,
schrik niet, zou verhouden met Tk en Tw volgens de
formule (Tk - Z)u + (4 + L)m - M + E = Tw. M was de
tijdvereffening en E de hypothetische afwijking. Met Z
en L werd de plaatselijke tijd verdisconteerd
(zônetijd en lengtegraad). Ik was er lang mee
bezig, voor ik de tabellen had, mooie grafieken te
tekenen naar een schatting van de dagcurve. Met een
fraaie normaalcurve kreeg ik inderdaad met enige
moeite een idee van hoe de afwijking zou kunnen zijn.
Was dat waar, dan had ik een wetenschappelijke
misvatting aangetoond, iets gevonden dat niemand nog,
wellicht door alle psychologische complexen, ooit had
ontdekt. Het bleek weer één van die
typische veronderstellingen te zijn zoals ze vaker bij
me opkwamen bij het bestormen van het bastion van de
astronomische mystificatie. Ik rekende E uit en kwam
keurig op 0 uit. De dagcurve was niet zo'n mooie
kerkklokachtige nornaalcurve, zoals ik had gedacht,
doch zag er een beetje uit als een afgerond dak van
een eensgezinswoning. Eeen beetje te recht.
Aanvankelijk zag ik dat als een hoopvol teken en als
bewijs voor de mechanistische kunstmatigheid van de
klokketijd. Maar niets daarvan. Als ik de
tijdvereffening M verrekende kwam ik voor E netjes op
een rechte lijn voor de middag uit. Conclusie: die
afwijking E was de reeds in de vereffening
verdisconteerde afwijking. Een scheve aarde voor de
zon is nog altijd een noord-zuid schaduw, zo ongeveer,
omdat de aarde ook nog eens voor- en achterover helt.
Dat was ik met de schaduw van een lamp even vergeten.
Zo is nu de wetenschap. De empirische methode. Alsmaar
proberen en vergissen. Hoe kwam ik er toch in Gods
naam bij dat er iets mis was. Ik pakte er de
fotokopieën van de vakliteratuur nog eens bij en
stuitte op een bewijsstuk·dacht ik.
8.7
Constant fout
In de wetenschap spreekt men
van een constante fout. Wat men ook probeert, steeds
komt men op chaos en oorlog uit. Iedere vorm van
cultuur lijkt dan slecht en dom. Zonder de heersende
(gemeenschappelijke) misvatting op te sporen kan men
geen toekomstverwachtingen koesteren. Naar de normen
van modern empirisch onderzoek moest ik dus hypothesen
onderzoeken die de constante fout, deze fundamentele
misvatting, zou onthullen. Ik kan nog zo veel
speculeren over de invloed van de klok en de
verwarring over de dynamiek van de tijd, ik moet mijn
beweringen ook bewijzen... De vraag is, ben ik, als
onderzoeker in staat een misvatting die b.v. al 5500
jaar sedert de eerste melding van een zonnewijzer zou
voortbestaan middels een eenvoudige empirisch
onderzoek aan het licht te brengen? het antwoord was
ja, dacht ik. Goed, zo redeneerde ik, ik zag reeds dat
de afhankelijke variabele de (culturele) tijdsfactor
is en de onafhankelijke variabele de tijdloze primaire
causaliteit van het levensbeginsel, de levende natuur,
die zich in de dualiteit van de materie manifesteert
als de potentie van het moment of de werkelijkheid van
actie, expansie, progressie, groei of verandering
i.h.a. in het hier en nu. De eerste variabele is de
dode, rigide opvatting, de tweede variabele de
geobserveerde werkelijkheid ervan. De z.g. 0-hypothese
luidde dat 12 uur ware tijd door de zonnewijzer
aangeduid als het midden van de lichtdag, de zon in
het zuiden toont. D.w.z. H o: Tmw = Z (de ware
middagtijd komt overeen met de zuidstand van de zon).
Deze hypothese wordt gerepresenteerd door wat er in
een modern duits handboek voor zonnewijzers staat (zie
fig. 2, zie blz. 137): De zon staat halverwege de
daglichtperiode pal (genau) in het zuiden. Ofwel: er
is geen sprake van een culturele manipulatie van de
afhankelijke variabele, de tijdsfaktor, en we kunnen
rustig slapen. Dit is de heersende opvatting van de
laatste 5500 jaar. De Hi, de onderzoekshypothese
luidt: twaalf uur ware tijd met een zonnewijzer
aangetoond toont de zon tot maximaal 4o uit het
zuiden; Hi Tmw ' Z (de ware middagtijd komt niet
overeen met de zuidstand van de zon en verhoudt zich
op een mathematisch voorspelbare wijze conform de
draaiing van de scheve stand van de aardas en de
onregelmatigheid van de omloopbaan van de aarde rondom
de zon). Deze hypothese wordt gerepresenteerd door een
lus op een meridiaanzonnewijzer en de grafiek van de
tijdvereffening die het verschil tussen de klokketijd
en de tijd van een zonnewijzer toont, en, nu komt het,
N.B. op de zelfde pagina van hetzelfde duitse handboek
stond afgebeeld. Aangezien de zon altijd culmineert in
het midden van de lichtperiode omdat de
rotatiesnelheid van de aarde constant is, geeft de
vereffeningslus de ware middag aan, dacht ik, en is de
O-hypothese, het klassieke tijdparadigma van de 5500
jaren oude natuurwetenschap, weerlegd. Wat ik
probeerde te bestrijden was simpelweg dat de zon in
het zuiden culmineert. Dat was immers moeilijk aan te
tonen merkte ik, en daarmee had ik de schizofrenie van
de moderne wetenschap aangetoond en kon ik een bewijs
leveren van de manipulatie van de culturele
tijdsfaktor middels de fout geïdentificeerde
vervrouwlijkte en onwetende mannelijkheid met zijn
oorspronkelijke repressie van het technologisch
onvermogen het beter te doen. Welnu, ik bleek het zelf
te zijn. Op een afwijking van 4o, zo dacht ik eerst,
zou je het aan de hemelboog van de zon niet zien
wanneer die in het midden staat. De eeuwenoude ware
middag zat dus niet in het midden van de dag, zo
redeneerde ik, cartesiaans twijfelende. Ik belde een
astronoom van het KNMI en een andere van het
Artis-observatorium. De eerste wist met eindeloos
geduld vol te houden dat ik me vergiste. De zon
culmineert altijd in het zuiden. Ik wist duizend
argumenten om hem te weerleggen en projecteerde mijn
weerstand op hem, maar hij had het grootste
uithoudingsvermogen. Ik liet het er bij zitten en
dacht, zo gaat dat met rigide concepten, mijn eigen
projectie niet realiserende. De man van het
observatorium wist te melden dat hij zelf de
zonnewijzer corrigeerde naar de gemiddelde middag
zodat leek of inderdaad de culminerende zon niet uit
het zuiden kwam, maar steeds van plaats verwisselde.
Mij ging toen een lichtje op. Ik zag bij hem de reden
van mijn twijfel en moest twijfelen aan Descartes'
methodische twijfel. Ik had al ontdekt uit mijn
voorlaatste dwaling dat het precieze midden wel
degelijk met uitsluiting van de vereffening op de
12-uur stand van de zonnewijzer uitkwam. Ik had dus in
feite mijn laatste misvatting weerlegd. Omdat het
echter zeer verwarrend is, de hele relativiteit van de
meetkunde, twijfelde ik voor dat telefoongesprek toch
nog. Daarna dacht ik nog eens diep na en zag mezelf me
in alle logische bochten wringen om mijn vergissing te
handhaven. De logica der empirie moest het echter
winnen: als de ware middag werd aangegeven door de
vereffeningslus op een meridiaan-zonnewijzer, dan zou
de N.Z.schaduw de gemiddelde zon moeten geven. Dan zou
de hele 18-e eeuwse correctiepraktijk fout zijn. De
zon culmineert echter gewoon in het zuiden omdat de
precieze klok de afwijking van de vereffening
opleverde. Ik kon het niet accepteren. Zo zit dus de
psychologie van de tijd in elkaar: als een eindeloze
eigenwijze, haast wanhopige neiging de objectieve
waarheid (van de tijd) te weerstreven. Ik was er
voortdurend mee bezig en dacht er niet aan dat ik
gewoon meedacht met de feitelijk heersende behoefte
aan die objectieve waarheid, tegelijkertijd het
onvermogen die te respecteren verdedigende. En dat
ondanks al mijn theoretische kennis van het
mechanisme.
Nu kunnen we klagen over het
falen een fout te vinden in het natuurkundige
paradigma en dat ons empirisch onderzoek niets anders
dan de eigen dwaling opleverde en de vraag of de
cartesiaanse twijfel en aanpassingsdwang (je aanpassen
aan de cultuur van de twijfel) niet ziek is. De glorie
van deze constante fout is dat is aangetoond dat, in
ons geval, onderzoek doen naar met de klok afwijken
van de ware tijd ongewenste wetenschapsbeoefening,
twijfelen, tijdverspilling, neurotisch onvolwassen
bezig zijn en zelfvernedering oplevert. Bovendien
bewijst dit dat eerlijkheid de beste methode is de
moderne problemen te overwinnen en overtuigd te raken
dat alle verraad aan de objectieve kennis een leugen
is. Daarmee lijkt voldoende te zijn aangetoond dat de
moderne relatie met de ware tijd een negatieve is, of
we het nu hebben over de werking van de cartesiaanse
twijfel, het doen van empirisch onderzoek, ecologische
vraagstukken, of over de Caitanya of welke andere
sektarisch-religieuze danwel politiek-absolutistische
vorm van zelfvernietiging ook.