.
THE
'NOT'-PARADIGM
René
P.B.A. Meijer
Rotterdam,
March 1986 (zie
P.S.*)
'All
(paradigmatic) activity exists as a relative,
selfconfirming time-experience that peculiar
enough in fact effects nothing else but the
denial of the timebound world outside with it's
changing elseway for the sake of its own
vitality.'
In
this article is further explored the meaning
of the concept paradigm for the science of
psychology. After an exposition on the
science of psychology as the study of the
word, is in depth dealt with negation in the
study of the by human values ruled paradigms.
With positively aknowledging this negation
are the implications discussed of the
therefrom derived 'NOT'-paradigm.
(the
article itself is still in Dutch, please
check out later for a
translation)
|
Voor
Sai
Inhoud:
I
De revolutie van de
ontkenning
II
Psychologie als de studie van het
woord
III
Negatie en het
waardensysteem.
IV
Implicaties van het
'NIET'-paradigma.
Voetnoten
Literatuur
'Maar
laat ons eens overwegen van wat voor aard deze
discipline zou kunnen zijn'.
(H.J.C.
Duijker)
"Vader
keek zoon vertwijfeld aan, ze waren beiden
psycholoog. 'Hoe wil je dan in hemelsnaam het
begrip liefde definiëren?'. 'Nou', zei
zoon lief, 'met haar komt het neer op de
bereidheid om saai te zijn met
elkaar'.
Zij,
zich bewust van het gevaar van de situatie,
voegde daar heel verhelderend aan toe: 'Het
is NIET waar ', en ze kreeg
gelijk."
Opgegroeid
in de jaren zestig hebben velen bewust de z.g.
sexuele revolutie meegemaakt. In deze
veelbezongen revolutie van de opgroeiende
generatie werd bevestiging gezocht voor de
vernieuwende veronderstelling dat het niets
uitmaakt(e) of en hoe je 'weet je wel'-sexueel
aktief bent (zie ook: Ricoeur '69). Het ging
erom kritisch de hypothese te weerleggen die
beweert dat sexuele aktiviteit verschil maakt.
Veeleer stond, en staat nu nog, het belang
voorop dat er sprake is van een 'vrije' liefde
voor de (menselijke) natuur. Het resulterende
'flower power'-ego (...) karakteriseerde zich in
een 'losse' moraal; een ongebonden
maatschappelijke opvatting (lost generation?),
die tegenwoordig ook wel in het
'dracula-punk'-ego herkend kan worden. Het
betrof een natuurlijk experiment dat niet aan de
eisen van het ware wetenschappelijk experiment
kon voldoen. De bewuste beheersing van de
sexuele variabele, en de bepaaldheid van de
redeneringen in de causaliteit van de heersende
moraal waren taboe.
I
De
revolutie van de ontkenning
De
sexuele revolutie schiep de ruimte voor het
acausale besef van de meer prediktief
1*)
waargenomen relaties. Het ging en gaat er bij de
'nieuwe' terug-naar-de-natuur-moraal om het
heersende van de morele causaliteit te
doorbreken in een nadruk op het observeren of
bewust zijn van de sexualiteit i.p.v. gericht
zijn op het voortbrengen of afhankelijk maken
van de sexualiteit. Sexueel initiatief roept de
moraal af die dit initiatief inperkt. Zonder het
initiatief en de moraal ervan is de sexualiteit
vrij in spontaniteit. Als met de spontaniteit
niet duidelijk is aan wie het initiatief is, is
logischerwijze de drang, dwang en verleidelijke
autoriteit van de met het initiatief
samenhangende emotionele, morele causaliteit
opgeheven. De behartiging van de belangen van de
natuurlijke eigenheid verruimde het bewustzijn
van de moderne mens m.b.v. vele experimenten, in
kunst, religie, wetenschap en staatsvorming
(b.v. drugs - bij Freud reeds - communes,
politieke partijen, etc.), waardoor de meest
uiteenlopende denkmodellen (paradigmata) konden
ontstaan. Voor de 20e eeuwse psychologie
betekende dit een enorme toename van de
aktiviteiten op alle gebied van onderzoek. Met
de afnemende druk van de morele causaliteit nam
het besef van de relativiteit geschapen door het
revolutionair experiment met de liefde toe (zie
ook Einstein). Dit gold echter niet voor
iedereen. Het volgende z.g. 'ego'-tijdperk (zie
D. Yankelovich '81 over de 'Nieuwe Regels' ) van
met name de jaren zeventig, maakt duidelijk dat
de moderne vreedzame integriteit enorm aan
mogelijkheden heeft gewonnen zonder de bestaande
morele instituties, waaraan de revolutie als een
jeugdverschijnsel voorbij ging, werkelijk af te
breken. In de Nederlandse cultuur wordt deze
diversiteit aan mogelijkheden tot persoonlijk
existentie ('groei') duidelijk in de moderne
verzuiling die veel weg heeft van verstoppertje
spelen om het slagveld van de woordstrijd te
vermijden. Het ik-besef van de sexuele
ongebondenheid schiep een schijnverdeeldheid die
niet anders dan in gunstige termen wilde
uitkomen voor de gezamenlijke repressie van het
moralistische. De vraag is nu of we niet met de
moraal de saamhorigheid hebben verspeeld. Met
het hedonistische vergeten en opnieuw gevonden
geloof in elkaar toont zich collectief het besef
dat met NIET-weten ('Ich hab es nicht gewusst')
een ander 'alternatief' individueel of
groepsgewijs gehandhaafd weten mogelijk was. Met
de angst in een groep ten onder te gaan bleek,
met de verlichting van de dwang van het
burgerlijk eenheidsbesef, de ontkenning van
elkaar iets normaals te zijn; iets van alle
eeuwen. De meest moderne saamhorigheid ontpopte
zich als het traditionele, roemruchte,
repressieve zwijgen van de meerderheid der
vrolijke vergissingen.
De
discussie over de wetenschappelijke status van
de psychologie laaide hoog op in het
traditioneel hernieuwde zelfbesef (zie b.v.
Parabirsing over van den Berg's metabletica).
Wederzijdse ontkenning bleek ook hier
fundamenteel voor het wetenschapsbedrijf te
zijn...
Ieders
weerlegging van de alternatieve hypothesen van
de ander toonde het zelfbevestigende en
repressieve van de aktiviteiten van de
uiteenlopende paradigmata die een
gemeenschappelijke noemer deed verfijnen.
Ontkenning in de harmonie van de gezamenlijke
restricties schiep het leuke van de 'ware'
wetenschap. Bijvoorbeeld de vlees en
vrees-theorie van de vegetariërs (m.n.
yogi's) tegen het moderne maatschappelijk
jachtinstinct illustreert goed de aktiviteit van
de rede (fig. 1) in de voortdurende weerlegging
ter bevestiging en erkenning van de geliefde
hypothese van de resulterende
vreedzaamheid.
De
mens is een schepper die zijn eigen wereldbeeld
schept door middel van uitsluiting. Met de
tachtiger jaren staan we voor het probleem van
de wetenschappelijke integratie. Wat maakt onze
vreedzame eenheid met behoud van de diverse
verworvenheden inclusief de progressie van de
sociale geest? Met het respekterende principe
van het minimaal beantwoorden van elkaars vragen
(de karige wetenschap) blijkt het dan
wetenschappelijk te zijn te geloven dat het niet
van de ontkenning niet zo ellendig is. We leven
allemaal in de liefde van de eeuwige wetenschap
der ontkenning die ieders eigenheid blijkt te
waarborgen. Deze wetenschap wijst ons voor de
psychologie terug op de studie van de samenhang
en eigenheid der begrippen in relatie tot het
NIET van de algemene ontkenning, als de
meditatie van die liefde, en de betekenis van de
zich onderscheidende paradigmata voor het (reeds
uitvoerig bestudeerde) gedrag. Na descriptie de
verklaringen ter prediktie.
II
Psychologie als de studie van het
woord
De
woorden paradigmatisch en syntagmatisch zijn in
de linguïstiek bijvoeglijk naamwoorden
toegepast voor twee soorten van relatie waarin
alle linguïstische elementen kunnen worden
ondergebracht. Syntagmatisch heeft betrekking op
de lineaire relatie die werkzaam is op een
gegeven nivo tussen de elementen van een zin;
paradigmatisch refereert aan de relatie tussen
de elementen op een bepaald punt binnen de zin
en een element waarmee het syntactisch
uitwisselbaar is. Bijvoorbeeld bij "Hij is
ordelijk" is de relatie tussen Hij, is en
ordelijk syntagmatisch (op morfologisch nivo);
de relatie tussen Hij en Zij, en is en leeft is
paradigmatisch (zie Bullock & Stallybrass
'77). In de praktijk houdt dit in dat, als het
zo uitkomt, de syntaxis, ofwel de
zinsconstructie, in de pragmatiek van de
overtuiging onderhevig is aan een uitwisseling
van termen die de werking van een paradigma
aangeeft ten dienste van haar synergie
(samenwerking van instituties, elementen,
personen, organen, spieren e.d.). Een paradigma
weerspiegelt de aanpassing van een individu aan
de samenleving en de aanpassing van een groep
individuen onderling. Zo zijn er
voetbalparadigma's, muziekparadigma's en
literaire paradigmata. Een paradigma is dan een
woordstructuur, een voorbeeld of model waarin
bij 'normale', zich aanpassende individuen
woorden van plaats wisselen, zich
re-associëren, om hun netwerk van betekenis
in interaktie te vormen (semantische structuur
van con-statering en -notering). Zonder zo'n
mentale inter- of intra-aktie heb je geen
paradigma nodig en is het denkmodel passief, dan
zijn de dingen zo ze zijn en is de syntaxis
syn-a-taxisch of dood in synergie.
Het
woord paradigma is afkomstig uit het Grieks en
betekent letterlijk patroon. Een paradigma vormt
een gelijkenis; een parallel in woorden en
beelden om over de werkelijkheid na te kunnen
denken en deze te kunnen beheersen. Een
paradigma is dus altijd een reductie van het
totale beeld van de werkelijkheid; een
abstractie van het wereldbeeld. Bij een ieder is
het de beschrijving, zijn het de denkbeelden of
kennis over de werkelijkheid, die ten koste gaat
van het volledige besef van die werkelijkheid
zelf. Ervan uitgaande dat het gaat om een
optimaal realiteitsbesef moet dus het enige
volmaakte paradigma het paradigma zijn dat
zichzelf voortdurend netjes opheft na zijn
diensten te hebben bewezen.
Wat
betreft de structuur van begrippen staat de
syntaxis tegenover de para(syn)taxis (Sullivan
'75). Het gaat er bij een gezond paradigma
allereerst om een goede syntaxis te handhaven,
dat wil zeggen je te houden aan de regels voor
een goede zinsbouw. Dit betekent dat de object-
en doelgerelateerde termen in het zinsverband of
in het gevoel daarvoor in gedachten, voor hun
effectiviteit steeds voldoende geïntegreerd
moeten zijn om de minder concreet en meer
subjectgerelateerde paralogica in haar
denkbeelden te kunnen beheersen. De contextuele
afhankelijkheid van de zinnen en/of denkbeelden
associeert dan de werking of causaliteit van het
paradigma. Dromen b.v. zijn in die zin
paralogische constructies die in een
rusttoestand de causaliteit daarvoor aangeven.
Parataxisch wordt de bekenning van een eigen
(intern) taalgebruik of beeldspraak genoemd
waarbij de eenheden naast elkaar worden
geplaatst zonder de gebruikelijke integratie
naar bekende linguïstische, psychologische
of anderszins sociale normen. In de menselijke
geest zoeken beelden en woorden hun rust; hun
a-taxis: beweging zoekt de werkelijkheid aldus.
Maar hoe werkelijk is de droom van ons leven?
Parataxisch zijn die geïntegreerde en
integrerende symbolen en klankpatronen onze
individuele para-integratie aan het bekrachtigen
als de zich communicerende ontkenning van de
communicatie. Met woorden zijn we dan steeds op
zoek naar de werkelijkheid waar ze niet meer
nodig zijn; de orde van hun stilte. Het Woord
doet wonderen.
Het
voorvoegsel para, afkomstig uit het Grieks,
betekent naast, buiten, voorbij, fout en
onregelmatig. Para of in model zijn alle woorden
buiten de werkelijkheid die ze beschrijven
2*),
en taxisch zijn ze als ze in beweging zijn
op zoek naar orde. Met ideeën maken, worden
of zijn we ons. Het is vooral de betekenis in de
zin van fout die het parataxische of het
alternatieve van het paradigma en andere
parafenomenen (b.v. paradoxen en
paranormaliteiten) nogal gemakkelijk onbegrip en
een afwijzing oplevert. Sullivan noemt in dit
verband parataxisch het (foutief?) impliceren
van causaliteit tussen onafhankelijke
gebeurtenissen. In de praktijk is ieder
paradigma min of meer parataxisch in de
bekenning van de werkelijkheid. We denken
causaal omdat we de wereld zo hebben leren
kennen en het gaat erom, m.n. in z.g.
persoonlijke aangelegenheden, zelf te ontdekken
welke causaliteit de juiste is (de acausale
causaliteit?). In ons bewustzijn scheppen we
zelf de continuïteit van moment tot moment;
het is ons leven. In het parataxische vinden we
de taalexperimenten van proberen en vergissen
die niet zelden als creatieve oplossing voor
velen een uitkomst bieden; het maakt de eigen
wetenschap; het eigen wereldbeeld. Zo is b.v. in
het cabaret en in de psychiatrie het
paradigmatisch wisselen van termen heel goed
naar de syntaxis als gezond te herkennen, ook al
is de parataxische vervorming (de causale
suggestie) ogenschijnlijk sociaal onaangepast
(de taktiek van de para-wetenschap is in zekere
zin onbegrijpelijk te blijven voor
buitenstaanders - niet-ingewijden - om de
zekerheid van het paradigma niet te
ondermijnen). Herkenning van die vervorming
nemen we vaak waar als entertainment of humor,
terwijl niet herkennen niet zelden het stigma
onsympathiek, geestesziek of gek geeft en, in
een gebrek aan liefde voor dat dan als
parafysisch (ongepast) gelabelde individuele
zelfbehoud, laat falen in zijn aanpassing d.m.v.
uitstoting. Van belang is hier te onderkennen
dat een paradigma dus zowel een levendig, zich
aanpassend, objectiverend taalgebruik voorstelt
dat qua dynamiek progressief en creatief kan
zijn en daarmee een parataxisch
geïnduceerde ontwikkeling insluit in de
richting van een effectieve onafhankelijkheid,
alswel in ieder geval statisch is in de
handhaving van de subjectieve, al dan niet
objectiverende, geest van de sociale groep
waarin het paradigma werkzaam is en daarmee
telkens recreatief terugkeert naar de thesen van
het evenwicht in de mentaliteit. Het verschil
zit hem in de plaats die aan de parafenomenen
wordt toegekend. Ontkenning ervan remt de
progressie - de voortgang van de geest - en
geeft een a-gressie of regressie-cultuur.
Erkenning stimuleert de progressie en geeft een
confessie-(bekentenis-)cultuur met zijn
creatieve verscheidenheid.
De
Britse filosoof G.E. Moore stelde dat
paradigmata moeten voldoen aan het criterium van
een werkelijke toepassing op actuele zaken. Dit
houdt in dat het constructief, actueel gebruik
van de van plaats wisselende term(en) in een
paradigma duidelijk moet maken wat de
betekenis(-structuur) in de relatie met
materiële zaken is. Subjectieve termen
moeten dan somatisch refereren; d.w.z. verband
houden met een materiële conditie. Dit
verklaart b.v. de prevalentie van het medisch
denkmodel (het alloparadigma) in de
psychiatrische zorg. Met de subjectieve
kwaliteiten van de moderne confessiecultuur
staat de psychologie voor de taak deze
aanvaardbaar te verklaren; naar eigenwaarde te
begrijpen. Welke termen betreffen welke zaken;
hoe heeft de cultuur zich ontvouwd? Psychologie
als de wetenschap van het menselijke is in de
beschrijving en beheersing van gedrag gemoeid
met de beweging van de rede rondom onze
materiële aanwezigheid en zo gebonden aan
de z.g. vitaliteit of het voortdurend bewegende
levens-specifieke ervan. Wetenschappelijke,
objectieve constateringen in de zin van 'het is
zo het is' zijn dus altijd in die beweging.
Filosofisch gesproken is echter de enige
verifieerbare werkelijkheid de (homeo-)statische
werkelijkheid van het materieel (organisch)
lichaam, d.w.z. de werkelijkheid die het minst
snel verandert. De verifiërende vitaliteit
zelf kan zich alleen bewijzen door die beweging
(aktieve materialisatie). De vraag is nu:
beweegt onze geest de wereld of andersom? (Zijn
wij een soort tijdversnelling en/of is de
tijdruimte de geest zelf?). Het hangt van het
paradigma in kwestie af welke causaliteit van
toepassing is voor een beantwoording. Hoe dan
ook: zeker is dat, en als, steeds stabiliteit
wordt bewerkstelligd. In de consensuele
validatie van deze werkelijkheid van
mogelijkheden - het gaat immers om een gezond
werkelijkheidsbesef - reflekteren de woorden
daarop van toepassing in hun voortdurende
paradigmatische wisseling de zich stabiliserende
en zich organiserende aktiviteit die in feite
een negatie van het zelf-vreemde door het
zelf-vreemde is t.b.v. de verificatie. De
verificatie richt zich dus op het statische,
waarmee in wezen een ontkenning van het
bewegende, levens-specifieke gerealiseerd wordt;
er ontstaat iets oneigenlijks: een
zelfbevestiging die veel weg heeft van beseffen
wat de dood is. Het zich levendig realiseren van
de dood is de eigenaardige bijzonderheid die
(van het bewustzijn dat) we singulier noemen.
Alle (paradigmatische)
aktiviteit bestaat als een relatieve, zichzelf
bewijzende tijdsgewaarwording die
merkwaardigerwijze in feite niets anders doet
dan de tijdgebonden buitenwereld met het
wisselende andere te (ont)kennen terwille van de
eigen vitaliteit. Denken en zijn is
levensbevestigend in partiële ontkenning
van de materiële wereld. Ieder woord en
ieder ding bewerkt steeds de eigen bevestiging.
Dit maakt de materiële kwaliteit van het
denken en de woorden duidelijk, ookal is het
niet duidelijk wat de beweging of aard der
causaliteit is. We noemen het
ruimtetijd-bewustzijn. Met de vitale
zelfzucht 3*)
van de materie is het onderzoek van de
psychologie, als het menselijk gedrag dat
zichzelf onderzoekt, de Es-kul-aap die in zijn
eigen staart bijt, (fig. 2: de
es-kul-aap) veroordeeld
tot de werkelijkheid van de gestabiliseerde
elementen van die beweging; de consensueel
gevalideerde en validerende omschrijvingen in
het woordenboek die, net zo goed materialisaties
zijnde als objecten, de paradigmatische
waarderingen (de gevoelens en emoties) in de
kennis van de systematiek der bewegingen van de
(denk)wereld in al hun mogelijkheden proberen te
omvatten. Woorden symboliseren en integreren
onze menselijke eenheid (niet te weerleggen, wel
te ontkennen) en psychologie is zo bezien de
studie van het gedrag en de aard der woorden in
hun actuele toepassing - in dezen:
schrijf/leesgedrag - waarbij onvermijdelijk het
eigenaardige tot de paradox van de ontkennende
ontkenning behoort. Ieder woord in het
woordenboek is, indachtig de taalwetenschap, als
een nuttig taalinstrument in de paradigmatische
zelf(ont)kenning te erkennen en het is
onthutsend om te constateren hoe de
verschillende paradigmata in staat van oorlog
verkeren, zonder werkelijk met elkaar in
tegenspraak te zijn. Woordgebruik als wapen ter
afschrikking van een ander woordgebruik toont
enerzijds het gebrek aan liefde voor (de negatie
van en door) het woord, terwijl anderzijds,
paradoxaal genoeg, het belang van het woord zelf
wordt benadrukt in de geëmotioneerde
(over)gevoeligheid voor een 'fout'
(para)begrip,. Herinterpretatie en revaluatie
van woorden opent paradigmata naar elkaar toe en
toont de instrumentele schijn der strijdigheid
van een on-volmaakte niet-singuliere ontkenning
t.b.v. het eigenzinnige. Aandacht voor het woord
redt de mens. Een bekering van emotionele
motieven geeft de psyche(ologie) telkens weer de
kans het denken te re-ligeren (her-verbinden) in
de bekenning van de vitaliteit der kennis
zelf.
De
beschrijving van en door deze progressieve,
hernieuwende en vreedzame menselijkheid - de
semiotiek (de tekentaal) van het animale niet
uitsluitend - komt neer op het vinden van een
empirisch verifiërende woordstructuur die
syntactisch verantwoord een z.g. open
paradigmatische politiek mogelijk maakt; een
vrije woordwisseling open laat staan die de
praktische werking van de parataal garandeert.
Met de voorwaarde van de empirische verificatie
zijn morele uitingen uitingen b.v., waar of
onwaar - dat hangt van jezelf af, verantwoord
met de aantoonbaarheid van het interaktief
welbevinden van een bewuste aanwezigheid of de
zelfredzaamheid van een individu, groep of
soort. Het betreft hier de naturalistische eis.
Dit betekent dat woorden pas van waarde zijn als
ze hun effect hebben ofwel gekoppeld zijn aan
een materiële evidentie; als ze in de macht
van een bewerkstelliging verkeren, ofwel als ze
aktief materialiseren. Het verschil tussen de
gerealiseerde capaciteit van de woorden en hun
bekrachtiging (actuele effectuering) is een
kwestie van sociale prioriteiten op mondiaal
nivo. (volgens N. Chomski afhankelijk van de
erkenning van de psychologie als respektabele
gedragswetenschap). Niet de beschrijving van
gedragingen maar de effectuering van de juiste
taal of het juiste taalbesef is het doel. Gezien
de morele causaliteit van het menselijke en de
hoog-geëvolueerde complexiteit van het
menselijk organisme is voor de psychologie zo
een paradigma vereist dat ruimte biedt aan de
meest uiteenlopende paradigmatische wisselingen;
een eenheidsparadigma waarin de waardering van
het woord een zodanige beheersing oplevert dat
met behoud van alle paradigmatische
variabiliteit een harmonisatie optreedt ten
gunste van een verifieerbaar algemeen welzijn
(zie verder Bullock & Stallybrass '77 onder
NATURALISM en NATURALISTIC FALLACY).
Terwijl
een paradigma, conform de eisen van de
natuurwetenschap en effectief moet zijn
èn weerlegbaar 4*)
(trouw aan de constateringen van Popper), is
de paradox van de zichzelf kennende
menselijkheid alleen op te lossen als een
paradigma zich begrenst door zichzelf,
zoals reeds opgemerkt, effectief te
weerleggen.
Falsifiëren
in de zin van haar eigen juistheid ontkennen zou
je neurotisch kunnen noemen. Het feit dat,
normaal gesproken, zeker in de huidige 20e
eeuwse wetenschap, we met onze tekortkomingen
bezig zijn elkaar te weerleggen, maakt
duidelijk dat nog veel energie verloren gaat aan
deze projectie van de slecht geïntegreerde
aandacht die op ons eigen denkmodel moet zijn
gericht. Met deze projecties beheersen we de
opwinding over een realisatie van onze eenheid
middels ontkenning en houden we een
bewustzijnsvernauwing in stand. Het is de
opwinding over onze eenheid die deze bewust
maakt en de schijn der tegenstellingen doet
voortduren. Het erkennen van de eenheid der
(huis)wetenschappen komt voornamelijk neer op
het leren beheersen van die opwinding en het
accepteren van de praktisch noodzakelijke
bewustzijnsvernauwingen. Zichzelf in
bewustzijnsverruiming weerleggen houdt in dat,
menselijkerwijze, èlk paradigma in zijn
verklarende bezigheid zich voortdurend in
positieve zelfontkenning eenmaakt in de zin van
het opgeven van de strijdigheid en het (laten)
herstellen van rust en orde (behulpzaam is
hierbij het inzicht dat de mens zich nog het
meest opwindt over het feit dat er niets aan de
hand is). Dit is een proces inherent aan het
bestaan van een paradigma zelf, dat voortdurend
in werking treed als de grenzen van de
individuele en collectieve kennisvermeerdering,
danwel -bevestiging, t.b.v. de ego-defensie, het
ik-besef, zijn erkend. Van belang is dat kennis,
voortkomend uit het zich enigen, niet meer
individueel specifiek is, ofwel ego-vrij en
onpersoonlijk passief-reaktief functioneert. De
collectieve geest werkt op (zelf)herkenning; we
herinneren ons wie wij zijn en vergeten
makkelijk niet-noodzakelijke
ik-informatie.
Praktisch
gesproken betekent dat er dus altijd twee
paradigmata in werking zijn: één
voor het individuele kenproces en
één voor het beëindigen
daarvan. Het paradigma van de eenmaking is
gelijktijdig effectief voor iedereen in een
irreversibele toename van (wan)orde, danwel
omkeerbare uitwisseling van warmte, genaamd
entropie 5*)
(vgl het fysisch gebruik van de term P.42),
in tegenstelling met de ongelijktijdige
werkzaamheid van de zich onderscheidende
paradigmata. In de sociale geest alterneert de
verscheidenheid aan denkmodellen ongelijktijdig
in een irreversibel, gelijktijdig veranderende
zelfgewaarwording. De menselijke werkelijkheid
is zowel dualistisch als monistisch. Ons
psyche-paradigma is een holo-paradigma dat de
strijdigheid van alle andere paradigmata
verklaart, opheft en in hun eigenheid waarborgt;
een meta-paradigma dus. Je zou het ook een
analytisch of para-paradigma kunnen noemen dat
m.n. de onpersoonlijke zelfreflektie of
zelfkennis omvat (denk aan b.v. de astrologie),
maar in bredere zin ook het voor een ieder
complementerende paradigma is dat de orde
handhaaft in de natuurwetenschappen. Het betreft
het persoonlijke van het onpersoonlijke; het
causale van het acausale.
De
eenmaking van het paradigma ontstaat door de
verklarende capaciteit ervan die voor en van
ieder ander paradigma verschillend effectueert
als stilte (de noodzaak van harmoniserende en
compenserend integrerende bezigheden, zoals het
bedrijven van sport en muziek, wegneemt). Het
maakt vrij en behoudt mogelijkheden. In wezen
bevestigt het de organische orde en verstrooit
of dissipeert het in alle momentane culturele
aktiviteiten. Het bewerkt effectief de
singulariteit in het recreërend en
restaurerend vrije tijdsbesef van de
natuurlijkheid. Met het kennen van de
singulariteit wordt het persoonlijke een
kunstbeleving van in wezen de eigen
goddelijkheid. Dit beleven is een wordingsproces
van de zich sociaal heiligende geest die de
interne strijdigheid in de zelfbeleving
beëindigt m.b.v. zelf-direktieven;
aanwijzingen die in het leerproces van de
groeiende ervaring fungeren als een niet zelden
en niet noodzakelijk geprojecteerde
eigen-wijsheid. Voordat je je eigen
natuurlijkheid kan zijn filosofeer je erover.
Het woord in interaktie is dan belangrijker in
de absolute zin van een vreedzaam (reflekterend)
eenheidsbesef - we spreken allen voor ons'zelf -
terwijl kennisproduktie en -consumptie (lezen,
schrijven, media-aktiviteiten, maar ook: de
psychotherapie) steeds meer de individuele
vrijheid en gelijkheid weerspiegelen in een
(versnelde) evolutie van collectieve,
materiële prioriteiten voor de garantie van
de veiligheid in sociale zekerheid. Dit
resulteert in een soort sociale zelfrealisatie
die zich met een groeiende sociale zekerheid en
geestelijke welstand geleidelijk aan toont in
een zinvol (re)creatief woordgebruik waarin
vooral parataxische (eigenzinnige, merkwaardige,
singuliere) woordwisselingen hun betekenis
vinden: een geaccepteerde sociale gekte; het
tijdperk van het artistieke ego (het eigen
aardige). Dit houdt ook in dat de bedrieglijke
drogredenen en redeneringen van de
(materialistische) rechtvaardiging van het
onrechtmatig eenzijdig eigenbelang m.i.v. de
bijbehorende incontinente lustmotieven, in de
hernieuwde gerechtigheid van dit paradigma geen
kans meer krijgen. Met de kunst van het leven
laten we het onrecht. Eenmaal in de situatie dat
we eerlijk onszelf moeten vormen en zijn, kan
het valse niet meer voortduren en gaat de
demagogie hol klinken.
Met
de toespitsing van dit eenheidsparadigma voor de
psychologie dringen zich de termen naar voren.
Psychologie als de bespiegeling van het woord om
tot praktisch probleemoplossen te komen bestaat
dan uit generatieve semantiek of
betekenisontwikkeling. Er is dan sprake van een
vaste grammatica (spraakkunst; spraakleer) die
de verschillende onderliggende betekenissen
genereert en de zin van het leven in zinnen van
(spreek)taal en zinnigheid van interaktie omzet
(zie Reber '85). Deze generatieve semantiek
roept de tegenover elkaar te plaatsen meningen
in het leven. Zij vormt de basis voor alle
denkkaders en verklaart de strijdigheid ervan
als een gebrek aan liefde voor haar
geïmpliceerde orde (vgl. Bohm
'80).
Het
bekennen van een paradigma voor de psychologie
dat ruimte biedt aan alle andere paradigmata,
die je zou kunnen zien als verschillende
meningen over hetzelfde menselijke, komt overeen
met de queeste naar de H. Graal van de verenigde
veldtheorie in de fysica (zie Wilber '82). Ieder
afzonderlijk paradigma beschouwend als een
semantisch veld van betekenis, staat de
psychologie voor de opdracht die semantische
ruimte te vinden, te scheppen en te garanderen,
waarin een ieder zijn/haar woordstructuur kan
terugvinden en reeds heeft. Het generatieve van
dit paradigma staat dan borg voor de
creativiteit, dynamiek, progressie en
effectiviteit (functionele gezondheid) in
organische - sociale - samenhang. Bij de
grammatica van dit betekenis-genererende
paradigma doen zich enkele typerende
verschijnselen voor. Deze zijn
(o.a.):
1)
Een hiërarchische ordening van begrippen
op collectief en individueel nivo.
2) Meerzinnigheid (meervoudige zin of
betekenis) van een holistisch neutraal
monisme dat redeneringen transponeerbaar
maakt (interdisciplinaire wetenschap).
3) Een analytisch-synthetische,
structureel dynamische altererende
alternatie.
4) Een passief-reaktief vanuit de
onvolmaaktheid provocerende openheid d.m.v.
een spanningsverwekkende karigheid of
verklarings-understatement.
5) Economische beperking van mentale
aktiviteiten door het stellen van ideële
en materiële prioriteiten.
6) Een utilitair verantwoorde
pragmatiek terwille van een
naturalistisch-ethische progressie.
7) Een onpersoonlijk identificerende,
synchroon verlopende acausale
6*)
manier van denken die door morele inductie
een harmoniserende werking heeft op de
vegetatieve functies en de motieven van het
daarmee beheerste en beheersende bewustzijn
in de animale zintuig/spierkoppeling.
8) Zelfopvoedend en -corrigerend
(dissipatief) vanuit de 'Ik weet'-hypothese,
waarbij in de zelfreferentie
meta-psychologisch irrationaliteit en
strijdigheid wordt overstegen; projecties
worden opgeheven in de zelf-kennis m.b.v.
functioneel probleemverwijzen naar eer en
geweten totdat hulp gerechtvaardigd
is.
Met
name het verschijnsel van een individuele en
collectieve hiërarchische ordening en
meerzinnigheid is hier van belang.
Begrippen of
denkbeelden met het grootste generatieve
vermogen hebben de voorrang. Het zijn
ideeën of dingen met een hoge inductieve
(generaliserende, algemene, convergerende)
waarde en in hun zingeving makkelijk vatbaar
voor de momentane waarderingen van een
emotionele lading die elkaar overlappen in de
meervoudige zin van de betekenis. Het betreft
elementen aangaande het ongeslachtelijke, die
voor iedereen de symbolen van de werkelijkheid
ordenen. Voor een kind is dat een teddybeer,
voor een volwassene een spreuk, woning of
dagboek (denk aan Jung's archetypen). Tezamen
vormen ze het materiaal voor de
sluitredeneringen die een paradigma afgrenzen,
c.q. integreren. In de aard van de individuele
hiërarchieën kunnen we de causaliteit
van het paradigma in kwestie herkennen. Het
herleiden van deze causaliteit tot de
causaliteit van de vigerende collectieve moraal
behoort tot de analytisch-synthetische
aktiviteit van het genererende. In hun
zelfeducatieve waarde verliezen deze elementen
hun macht voortdurend. Met de waarde die ze
maken, de geest die ze verenigen, verliezen ze
hun functie. De eigenschappen van de genererende
kwaliteit van de menselijke geest komen vooral
neer op de strategie van het behoud der
integriteit; in ruimere zin: op het
optimaliseren van de levensduur en de
zelfzekerheid.
Uit
bovenstaande eigenschappen moge duidelijk worden
dat het gaat om een gezondheidsparadigma dat bij
de gecultiveerde mens de individuele en
collectieve orde handhaaft. Een plotselinge
doorbraak van de gelijktijdige paradigma'scrum'
of opstuwing van niet meer te ontladen
ongelijktijdigheid in het dualistisch besef zou
je een dissipatieve schok of paradigma'crash'
kunnen noemen die de houding t.o.v. de
geïmpliceerde momentane orde bewust maakt.
Het verstrooiende effekt van deze doorbraak kan
tijdelijk een aantal vitale functies van het
kenproces verstoren en zich openbaren als een
z.g. 'flip' ofwel een chaotische ontreddering in
de afhankelijkheid (psychose). Normaal streeft
een volwassene naar een evenwicht in het
dualistisch besef en compenseren generatieve
elementen in de mentaliteit met emotionele
sturing terwille van de parataxische vrijheid.
Als iemand echter vastloopt met zijn
emotionaliteit en parataxie, ontstaan de
beroemde conflikten tussen gevoel en verstand;
tussen hart en geest. Emoties stuwen dan het
dualistisch spel op en blokkeren een gezonde
interaktie van het eigen denkmodel. Het van huis
uit meegekregen geloof en vertrouwen moet dan de
geëmotioneerde zelfstandigheid redden.
Agressie e.d. vernietigt strijdigheid, maar ook
de openheid. Plotseling toont dan het karakter
zich dat was ondergesneeuwd met de
afhankelijkheid en gehechtheid van de
aanpassingen. Niet zelden is dat karakter in de
ontwikkeling van de creatieve, zich sturende
geest die geen andere autoriteit dan de eigene
verdraagt. Woede en huilbuien markeren de
machteloosheid van het dualistisch besef dat
zich hierin bij volwassenen tracht te
consolideren met sexueel bekrachtigde eenzijdige
fixaties die erop neer komen dat men niet wil
horen van een alter-ego dat zich complementair
wil profileren als de Godheid of de schaduw die
men niet kan verdragen. De zich sexueel
ontladende consolidatie van de onwilligheid
houdt een vervreemding in, m.n. als alle liefde
uit het sexuele is verdwenen; dan verliest het
zijn vertrouwen bekrachtigende waarde.
Compensatie van het sexuele ongeluk d.m.v.
masturbatie ontkoppelt 'wel-is-waar' de
onaangename wederkerigheid van de emotie, maar
keert de agressie naar binnen en maakt
neurotisch. Zeker als in de twijfelaar telkens
opnieuw dit proces van vervreemding,
neurotisering en wanhopige toenadering van het
hart-geest-conflict zich herhaalt, verdwijnt het
geloof en/of de potentie voor een verdere
ontlading van de relationeel ervaren
persoonlijke strijdigheden. Via de stuwing en de
'scrum' van de denkmodellen is dan de weg niet
meer naar buiten, maar naar binnen te bewandelen
om te ontdekken dat zonder de reserve van je
karakteristieke integratie je niets tegenover de
ander hebt te plaatsen. Een mens moet tegenspel
vormen. De doorbraak van het eenheidsbesef
danwel verdeeldheidsbesef is dan ook een interne
aangelegenheid waar de anderen zoveel mee hebben
te maken dat je ze d'r niet meer bij nodig hebt.
Als je eenmaal weet hoe het voor jezelf hoort te
zijn, weet je wat je bij anderen te zoeken hebt:
een bevestiging daarvoor. Zonder je
effectiviteit ben je er wetenschappelijk
gesproken niet werkelijk.
Het
maatschappelijke lijkt uit één en
al tegenspel te bestaan; een soort speeltuin om
te oefenen met je eigen wetenschap van het
geluk. Hierin behoren de zorgen n.a.v. het
onafscheidelijk duo onveiligheid en
defensiviteit tot de verantwoordelijkheid van de
normale zelfredzaamheid, óók op
nationaal nivo. Zoals iemand met een
integratie-crisis met rust moet worden gelaten,
moeten ook naties mondiaal in de
wereldbeheersende integriteit van dit
eenheidsparadigma afzien van wederzijdse
inmenging en de grenzen van het respekt niet
overschrijden. Het gaat om niets minder dan de
waarden die de menselijkheid moeten waarborgen;
de waarden die aan ieder cultureel, sociaal
besef van welk denkmodel dan ook ten grondslag
liggen. Deze waarden zijn te omschrijven in een
dertiental thesen die in essentie het
generatief, hiërarchisch geordende van de
kernbegrippen der moraal voorstellen (vgl.
Spinoza's Ethica). Deze begrippen zijn met deze
thesen dan psychologisch gedefinieerd om de
algemene (mede)menselijke zekerheid te
verschaffen die borg moet staan voor de
relatieve waardenvrijheid van de paradigmatische
onderkenningen. Waardenvrij zijn wil zeggen vrij
zijn in de eigen waardering op ieder moment, van
wat zich aan het bewustzijn voordoet. Daarmee
moet de dwingende causaliteit, zoals in de
eerste paragraaf besproken, van welke moraal dan
ook, zijn ondervangen, zonder onze coherentie te
verliezen. De stellingen pogen duidelijk te
maken wat de consequentie van de liefde voor de
waarheid is die tot orde moet leiden; wat in de
sociale verantwoordelijkheid de termen van het
menselijke JA en NEE van het geweldloos begrip
inhouden. Ze beschrijven de algemeen menselijke
causaliteit van een functionele zelfontkenning
in sociale harmonie.
1)
Sex is de geslachtelijke
tegenstelling in het leven dat onderscheid
maakt; als aktie de verdeeldheid of
verscheidenheid schept en de afgescheiden
eenheid voor zichzelf bevestigt of
integreert.
2)
Liefde is de aktie die in het bewustzijn
van de tegenstellingen of polariteiten de
eenheid schept en de individuele waarheid en
oorzakelijkheid van kennis
voorstelt.
3)
Integriteit is in organische samenhang
het resultaat van de liefde voor de sexuele
tegenstelling; van een intelligent besef van
het geslachtelijke.
4)
Sexueel zelfbesef of bewustzijn is
onvermijdelijk; aan het leven inherent
(ruimte- en vormbesef resp. mnl. en
vrl.).
5)
Ongezond is het ontkennen van het
sexuele; het denken, de communicatie van het
zelf, is sexueel geaard, maar het handelen
moet dat niet zijn, het màg zo
zijn.
6)
Sexueel gedrag komt voort uit het
stimulerend ervaren van tegenstellingen
(zoals b.v. onrecht); liefde komt voort uit
continentie 7*).
7)
Lust ontstaat als de generalisatie van
het sexuele moeten; een aktie van de vrije
wil.
8)
Intelligentie is de singuliere
liefde voor het probleem van de vrije wil;
NIET weten wat je wil is het
probleem.
9)
Sex is het probleem van de liefde.
10)
Liefde resulteert in het opheffen van
illusies; de schijntegenstellingen
of verbeeldingen van de vrije wil die vrij
wil zijn (de leugens van de
neurose).
11)
Domheid en dwaasheid is het resultaat van
het verwarren van lust en liefde; het
resultaat van een onjuiste (grove; onzuivere
8*)
aandacht of gebrekkige ontvankelijkheid voor
het probleem van de tegenstellingen, waarbij
haat en kwaad zich zelf vernietigt in
onwaarheid en in chaos (functionele
dissipatie of negatieve recreatie van de
'acting out'): moet-wil geeft
misverstand.
12)
Eenwording in de liefde
resulteert in identificatie met al het
levende en het besef van het onpersoonlijk
individueel continuerende ('eeuwig'
voortdurende) in het overlevingsinstinct van
het sociaal-adaptieve woordbesef dat
strijdigheid ontkent.
13)
Geloof als de bereidheid van aandacht
voor de stelling 'sex en liefde zijn
tegengesteld' is een continentiestrategie of
gewetenskwestie van leven en dood die de
sociale aanpassing geldt; ze vormt de
denkreserve van het aandachtige in
vertrouwen.
De
basis voor de waardenvrijheid wordt gevormd door
het in de stellingen geïmpliceerde pleidooi
voor een continente, lustvrije sex(e)beleving
zonder de dwang tot aktie, hetgeen de
creativiteit, het spel, mogelijk maakt. Dit om
de angst van de doofstomme acoustische blokkade
van de geest 'te weten hoe het hoort' te
overwinnen. Deze stellingen pogen het
vrijwaarden van het moetende der morele termen
te bewerken. Het zijn de formuleringen van de
taalpsychologische wetenschap van de
'NIET'-moraal . Psychologie mag/moet NIET
moraliseren; slechts definiëren wat gezond
en ongezond is in de strijd om het overleven van
de slimsten. We leven de paradox van de
waardevolle waardenvrijheid van het
woord.
De
verschillende stellingen geven een duidelijkheid
die het woordenboek niet kan verschaffen over
een veilig gebruik van termen dat individueel
zeer verschillend van toepassing is. Als we er
niet op bedachtzaam zijn, zien we het
gemakkelijk even anders. Het zijn de stellingen
die de geest van de psyche 9*)
moet verenigen en zuiveren van al te
emotionalistische onrechtmatigheden Het mag niet
een diktatuur van de agressie der emoties zijn,
maar een diktatuur van de liefde der
integriteit(en) ervoor. In conflict met deze
stellingen komt men gemakkelijk in de
strijdigheid van een sociale oppositie terecht
met de mogelijk destructieve gevolgen ervan.
Logica en noodzaak regeren samen. De
intelligentie ervan is niet stuk te krijgen, wel
de integriteit, het zelf, ervoor. De termen
pogen de werkelijkheid te waarderen die voor ons
organisch leven kenmerkend is; kennis waar de
'bewuste' mens voortdurend op mediteert. Ze
genereren creatief de orde waar het bewustzijn
zich op richt teneinde het denken tot vrede te
brengen.
De
thesen zelf vormen in hun scala van mogelijke
consequenties een eindeloze bron van inspiratie;
ze vormen een matrix voor de eigen (re)creatie;
de Creatrix. B.v. een vergelijk met de bijbelse
tien geboden met het niemand mogen doden
verschaft met stelling twaalf de kennis die een
vegetariër nodig heeft voor zijn
zelfrechtvaardiging in de filosofie van 'een
olifant leeft langer', of: 'met een dikke huid
lach ik je uit'. Tevens geeft het de psychiater
een alternatieve verklaringsgrond voor de
chaotische beleving van de geïsoleerde
geest der wanhoop.
Wie
wil er sterven met het verwerven
van het inzicht in de dood die nadert,
Welke slachting in de strijd om leven?
Waarom huil ik angstig om het
even?
Het
etcetera van stelling negen geeft inzicht in de
functie van de sexuele afkeer. Wat hebben we
anders nodig dan veel liefde? Stelling elf
verklaart de oorzaak der verwarring in de
stuwing van de starring van verliefde blikken in
de overdracht. Met name stelling dertien doet
steeds vragen rijzen. Zonder hier een uitputtend
exposé te geven van de mogelijkheden van
de 'NIET'-moraal, is het wellicht verhelderend
in dezen even kort te improviseren als voorbeeld
van eigen inzichtelijkheid.
Psychologisch
leven we in de drie dimensies van de wereldse
geslachtelijke tegenstellingen en het levende
bewustzijn ervan. In de akties van dat
bewustzijn vormt de geest zich in de kennis van
de psyche die zijn aandeel zoekt in de
collectieve verstandhouding. Het individuele
verstand dat daaruit volgt vindt op de tijdas
van de liefde voor het sexuele zich in het besef
van de vrije keuze die we bewust zijn noemen. In
het bewust zijn van de levendige drievoudigheid
der natuur vormt zich, het onzekere
complementerend en borgend de vereniging van de
krachten heersend, het gulden midden van het
denken in de symmetrie van de zich relativerende
materiële organiciteit der liefde, en
realiseren we de vitaliteit van onze
tegenstellingen. Het absolute besef van onze
eigenheid is geboren; het geslachtelijke
overstijgt zich in het hart voor alle
menselijkheid (fig. 3: Het
Levenskruis):
Ons
leven is gericht op overleven in de liefde voor
de organische eenheid van tegenstellingen die we
universeel noemen. Ons emanciperend, het
ongeslachtelijk gelijkwaardig menszijn
nastrevend, convergeert ons denken tot de
eenheid en essentie van het leven, terwijl we
erotiserend ons 'teveel' aan liefde, met de
spanningen omtrent onze integratie, in
divergentie richten op de verscheidenheid van de
materiële wereld. Het hart vormt de eenheid
die zich creatief beweegt in de wereld van de
tegenstellingen. Het brein als een integrerende
massa neuronen weet daarin intern en extern
communicerend medeschepselen in identificatie te
verenigen tot één persoonlijkheid,
soort, geslacht of type. Het is het proces van
worden tot en blijven als één
organisch geheel in de, met de hartslag
pulserende, zich afwisselend beëindigende,
verstrooiende, en weer re-aktiverende bezigheid
van de sociale geest. De verschillen in
tijdruimtebesef (fysiek en imaginair) doen de
geest werken voor steeds dezelfde eenheid, het
singuliere paradigma, de eigen mening, van een
globaal gemiddelde inschatting van de
werkelijkheid. We zijn geëvolueerd tot een
zichzelf beseffende, organisch samenhangende
wereld met een karakteristieke negatie van het
onaangename van de verschillen, die we liefde
noemen. Na deze uiterst summiere, elementaire
bekenning van onze aanwezigheid, komen we op het
onderwerp van het functioneren van de
individuele waarden in de negatie van ieder
paradigma.
III
Negatie en het waardensysteem.
Het
inductieve in de taal bestaat bij de negatie:
terwille van het eigen-algemeen convergeren de
bijzonderheden in ontkenning van hun
onderscheid. Deze negatie dient de
waarschijnlijkheid der generaliserende en/of
infererende consensus en werpt de menselijke
cultuur voortdurend terug op de basis van de
bevrediging der primaire behoeften. Behoeften
i.h.a. bepalen de connotaties en associaties van
de individuele betekenisstructuur terwijl de
prioriteiten van de consensus op collectief nivo
het waardensysteem impliceren dat als motivator
optreed. Deze waarden worden i.h.a. weergegeven
door (o.a.) de begrippen waarheid, vrede,
liefde, rechtgeaardheid en geweldloos begrip
(vgl. De Yoga-Sutra's van Patanjali en de
leringen van Sai Baba). Men streeft naar de
toestand waar men behoefte aan heeft; de
toestand waar men in negatie van vervreemdde.
Het verzachten van de prijs van de negatie is de
kunst van de cultuur. Het doel is het
negatie-vrij bewust zijn van natuur die met
cultuur is. Niet zonder de negatie, maar vrij
zijn in negatie.
Negatie
leidt dus tot waardensystemen die de negatie
zelf d.m.v. inductie en implicatie bevestigen en
verheffen tot normaliteit. De aktieve negatie
van het oneigenlijke is een kenmerk van de
aktiviteiten van alle levende systemen. Onze
iets te ijverige negatie heeft ons doen huilen
om cultuur. We zijn in cultuur op weg naar de
natuur, steeds proberend de monumenten te
behouden voor de vreedzaamheid. In dit belang
van de gemeenschap is dus de crux der
waardensystemen te vinden in de negatie die
daaraan vooraf gaat. In het dierlijk instinct is
de negatie en het waardensysteem van overleven
impliciet. In de cultuur met al haar paradigmata
kennen we onze eenheid dan min of meer
expliciet, gematerialiseerd. De,
geïmpliceerde, holofrasis van alle
paradigmata moet dan in één woord
bestaan uit het woord 'NIET'.
Een
wetenschap vrij van waarden is 'NIET' mogelijk,
bedenkend dat ieder woord zijn waarde moet
hebben om gebruikt te kunnen worden. Hiermee
belanden we midden in de paradox, de gordiaanse
knoop van de wetenschap. Het wetenschappelijk
streven naar waardenvrijheid is een waarde in
zichzelf, iets naar aanleiding waarvan de
historicus en wetenschapsfilosoof T.S. Kuhn de
wetenschappers naar de limiet van de zelfkritiek
dreef met de constatering dat de verschillende
paradigmata van de wetenschap in hun fundering
nogal te wensen overlieten wat betreft de
rationaliteit (zie Wintle '84 voor een korte
bespreking). In de waarde vindt het woord zijn
betekenis, in de gezamenlijke liefde voor de
waarden vinden we het bewustzijn ervan. Zonder
de consensuele bekrachtiging van de rechtgeaarde
liefde voor het vreedzame begrip van waarheden
zou de moderne wetenschap nooit tot ontwikkeling
zijn gekomen en kan ook geen cultuur stand
houden. De wetenschappelijke studie van het
woord (de Logos) komt zo neer op het, ten gunste
van de illusoire dekmantel der rationaliteit,
ontwikkelen van het aangenaam, ongeslachtelijk
reëel bewustzijn der waarden.
Met
de premisse van de onvermijdelijke onderkenning
van basiswaarden voor het psychologiebedrijf
moeten we ons paradigma een naam geven. De
psychologie als de studie der menselijke waarden
en de bijbehorende paradigmata is veroordeeld
tot de negatie en daarmee tot het alles
omvattende 'NIET'-paradigma; het paradigma dat
de ontkenning zelf genereert en daarmee de
relativiteit van het denken qua relevantie
plaatst in zijn weerlegbaarheid of in zijn
weerleggende kwaliteit. De moeilijkst te
weerleggen ideeën krijgen dan de hoogste
generatieve waarde of emotionele lading, terwijl
de makkelijk weerlegbare in een relatief
neutrale toestand aan de willekeur zijn
overgeleverd. De genererende denkbeelden zijn
die inhouden die voor een ieder op ieder moment
de betekenis genereren van de menselijkheid,
deze verenigen en integreren (zie
boven).
Aangaande de naastenliefde, de sexualiteit en
het levensonderhoud ontwikkelt een ieder een
eigen begrip van verantwoordelijkheid dat de
zelfrespekterende aanpassing verzekert. Dit
begrip is onderhevig aan tijdelijke
veranderingen in het psychisch welbevinden (),
op een stabiele basis van algemene
overeenstemming op grote of kleinere schaal. Het
typisch menselijke ontstaat in de sociale orde,
waarin woorden met een hoge generatieve waarde
de singuliere 'NIET'-negatie organiseren die de
stilte schept als voorwaarde voor een positieve
taakstelling, in de zin van een bereidwillige
ontvankelijkheid in een reëel plichtsbesef.
Door de hele menselijke geschiedenis heen
blijken het de waarden te zijn die de
geweldloosheid verzekeren die de rust en
veiligheid scheppen van de gemeenschap. Met de
toenemende nadruk op het niet dwingende en
geweldloze van de rede krijgen de woorden die
bijdragen tot een aangename cultuurbeleving een
hogere waarde. We kennen ons een taal die zijn
eigen ontkenning organiseert, de para-orde
maakt, en een taal waarmee we elkaar tot rust
brengen. De kunst van het leven bestaat eruit
die twee talen met elkaar in overeenstemming te
brengen. We moeten het hebben van een
gesocialiseerde zelfkennis die de dreiging van
de agressieve zelfzucht opheft door verlustiging
en de nadelige gevolgen ervan voor het
plezier-principe te ondervangen. In een
gemeenschap waarin menselijke basiswaarden (p.
27) de juiste Psychologische relativiteit
garanderen, is de veiligheid zodanig dat het
motief van de naastenliefde overheerst en
verdere verlustiging een nadelig effect heeft op
de persoonlijke effectiviteit. De waarheid van
het persoonlijk relatieve, i.t.t. het absolute,
bepaalt dan de beleving van de sociale vrijheid.
Een ontkenning georganiseerd op basis van lager
gerangschikte woorden in de generatieve
hiërarchie vereist meer denk-aktiviteit en
energie of arbeidsvermogen, waardoor de
taakstelling aan positiviteit inboet. Er is dan
sprake van een vermindering van het
realiteitsgehalte van de rede door het overwegen
van de noodzaak van het plezierprincipe; het
energietekort in vervreemding. Kortom:
afhankelijkheid van lustbevrediging vermindert
de persoonlijke effectiviteit in constructieve
zin en bedreigt de levensduur door uitputting en
het verzwakken van de functionele afweer. Een
stelsel van sociale zekerheid maakt de
verlustiging ondergeschikt (vgl. Foucault '84).
Liefde ontnuchtert en maakt bewust van sociale
prioriteiten en haar psychologische
determinanten, ook op internationaal nivo. De
juiste relativering van de basiswaarden schept
de vrede.
Gegeven
een consoliderende, sociaal zekere samenleving
met een geweldloze motivatie gericht op het
handhaven van de vrede, neemt de noodzaak van de
verlustiging af. Niet bekrachtigd verliest zij
haar compenserende functie en verdwijnt ze. Dan
gaat het niet meer om de repressie van de
vredesmotieven van vertrouwen en loyaliteit
m.b.v. de sexualiteit, maar om ieders
individuele keuze wat betreft de waarden en de
betekenis van de begrippen van de collectieve
generatieve hiërarchie. De levenskracht
wordt hierdoor bepaald. B.v. het verdedigen van
het niet nakomen van een plicht kost, met
handhaving van de aanpassing, meer energie
naarmate het sociale belang van die
plichtsvervulling, en niet de verdediging
daarvan, toeneemt. Dit maakt duidelijk dat het
sociaal gesanctioneerde de prioriteiten bepaalt
die de collectieve motivatie beheersen en
daarmee de plaats van het begrip in de
generatieve hiërarchie van de
collectiviteit. Ontkrachting van basiswaarden
heeft nadelige gevolgen voor het individuele
sociale welbevinden en de natuurlijke
gezondheid. Explicitering van de noodzaak tot
implicatie kan uitputtend zijn. Gezondheid leeft
de geïmpliceerde natuurlijkheid die in
cultuur slechts dat expliciteert wat daartoe
direct of indirekt herleidt. Een te grote omweg
in dezen bekort de levensduur vanwege de
destructieve gevolgen van de (zelf-)misleiding.
In de praktijk betekent dat dat in ieders
zelf-directie woorden strijden om de voorrang in
de individuele en collectieve geest en daarmee
de progressie van de tijdgeest bepalen. Deze
strijd zou je de oorlog van de eeuwigheid kunnen
noemen. Veel moderne dysfunctie is terug te
voeren op vermijdings-strategieën of op
destructieve zelfconfrontaties in de spiegel der
sociale onenigheid. Strijd is het gevolg van
ontkrachting van de waarden van het
'NIET'-paradigma. Ontkrachting van basiswaarden
doet de gelding van de relativeringen dezer
waarden in de grondstellingen van het paradigma
in kwestie verloren gaan. Gebrek aan meditatie
op het probleem van de relativeringen geeft de
emoties van het absolute en haar projecties.
Maar ieders interpretatie van de gezamenlijke
grondstellingen is van belang. Repressie van
deze relativeringen lokt het geweld van het
absolute uit (hersenstormen, hurry-crane's,
para-lui's en windgozers). De aktie van de vrije
wil daaromtrent houdt op bij het nemen van de
juiste beslissing. Eenmaal gekozen voor
aanpassing ontwikkelt zich de inpassing in de
collectieve negatie met opoffering van het door
de 'individuele' wil bepaalde; geloof in de
gemeenschap geeft inpassing in de collectieve
wil (wie wil d'r nog?).
Geluk
in de zin van een geslaagde aanpassing
resulteert in een vrijere koppeling van het
denkmodel i.c. en het plichtsbesef, waardoor een
recreatieve cultuur mogelijk wordt. De taal kan
zich dan als spel van klanken ontplooien waarin
het 'NIET'-paradigma voortdurend de (objectieve)
vrijheid schept: "Het is 'NIET' zo", "Het is
'NIET' één paradigma", "Het Woord
bestaat 'NIET' ", "Het is 'NIET' interessant",
"je bent 'NIET' wetenschappelijk", etcetera. De
positieve waardering van het woord 'NIET' opent
een wereld van betekenis die essentieel is voor
het hele menselijk kennisbedrijf. 'NIET' is de
sleutel voor alle denkmodellen. Het woord 'NIET'
maakt ons bewust van de moraal van de eigenheid
en de ware aard van de werkelijkheid. Immers dit
is dat 'NIET' en alles is 'NIET' niets. Op deze
wijze het menselijk probleem benaderend vinden
we ons altijd terug in het 'NIET' van het
menselijke dat kan zeggen: "Ik denk 'NIET', dus
ik ben", en: "Ik weet alleen dat ik heel veel
'NIET' weet".
IV
Implicaties van het
'NIET'-paradigma
Het
woord NIET of NEE is een van de eerste woorden
of anderszins semiotische uitingen die in het
leven van een taalbewust organisme een rol
spelen. Leven is 'NIET' dood (voor het leven is
de dood zichzelf 'NIET'), jij bent 'NIET' ik
(een ik zijn we allebei) en als je 'NIET' aktief
bent leef je 'NIET' (meditatie schept de
concentratie). Vanuit het 'NIET' ontstond in de
natuurlijke evolutie het bewustzijn van alles
als de grote ontkenning ervan. Zo begrijpen we
ons als een cogito uni-versum van
tegenstellingen waarin 'NIET' het bewustzijn van
de mogelijkheid van het misschien zijn
voorstelt. In het wellicht zijn wij de
mogelijkheid van een vrije keuze bewust tussen
het ja of nee van er te zijn. Met ons 'NIET'
sturen we onze aandacht.
'NIET'
schept de semantische, existentiële ruimte
die de geest van de mensheid kan verenigen op
basis van vrijheid van levenskeuze. De moraal
van het 'NIET' aktief zijn komt overeen met de
strategie van het geweldloos begrijpend passief
verzet (Ghandi). Negatieve bekrachtiging (het
stimulerend achterwege laten) is dan 'NIET' niet
als het kwaad dat het liefdeloze van de
maatschappelijke dwang toont, maar een soort
therapie voor afhankelijke mensen die moeten
afkicken van hun maatschappelijke,
materiële machtsbehoefte. Het goede
voorbeeld van de onafhankelijke ontkenning van
de horigheid doet het singuliere volgen. De
positieve waardering van het 'NIET'-zijn noopt
tot een bewuste hantering van de ontkenning. Een
flinke ontkenning van de liefde kan een
onschuldige, gezonde negatie van het negatieve
schaden; uit evenwicht brengen. De positiviteit
van het 'NIET' bewust zijn sluit het ideële
in dat de sofisterij van het ideaal-loze
filosoferen moet vermijden (zie Duijker '79). De
liefde van de negatie houdt de opdracht van de
'NIET'-filosofie 10*)
tot een geestverruimende inter- en
intra-aktie in. Van belang is de onwerkelijkheid
van emotionele negativiteiten in te zien. Met
het emotionele negatief plaatst men zich buiten
de werkelijkheid van de positieve interaktie die
de menselijkheid kenmerkt. Negativiteit als
onwerkelijkheid of werkelijkheid van de
on-deugd, bestaat 'NIET' niet (wel wel). Het
'NIET'-aktief zijn vormt immers de continentie
(het behoud; de onthouding) die nodig is voor de
algemene sociale aanpassing. B.v. een revival in
de herstelfunctie van de
'terug-naar-de-natuur'-moraal met zijn
geitenwollen(!)sokken-etcetera is in haar
negatieve sociale bezigheid een plezierig
vergeten van wat aanpassing is. Het
'NIET'-paradigmatisch nadenken in algemene zin
schept de vrije associatie (Freud herboren) die
niet meer op de macht (agressie) van het woord
uit is, maar de emotie (ik voel me zo geborgen
tussen twee haakjes) als 'NIET'-wetenschap van
de progressieve, zich bevrijdende liefde in ere
herstelt.
'NIET'
houdt in de taal de bewustmakende negatie in die
de getuige van het geobserveerde scheidt. B.v.
'Alle menschen werden brüder' ziet er in
het 'NIET'-paradigma anders uit. Het woord
'werden' sluit een negatie in die beweert dat de
mensen nog geen broeders zijn. Het is een zin
met een negatieve, afwezige aansporing die
waarschuwt voor de werkelijkheid van zijn
weerlegbaarheid; de bewijslast van onze
menselijke eenheid ligt aan de zijde van degenen
die beweren dat het 'NIET' zo is. In het
'NIET'-paradigma is deze zin in de solidariteit
van de menselijkheid te herformuleren als een
positieve, bekrachtigende in-bevestiging conform
de eisen van een moreel verantwoorde
gedragswetenschap. 'Alle menschen sind schon
brüder' toont de werkelijkheid als een
wenselijkheid volgens het motto: volg het goede
voorbeeld en herken jezelf. 'NIET'-denken is een
kwestie van positief blijven en een teken van
goede geestelijke gezondheid geven. Het gaat er
niet om overwicht te ontwikkelen, maar de macht
te zijn van het singuliere dat zichzelf kent,
gesymboliseerd door piramiden, kruistekens,
hamers en sikkels, sterren en strepen en wat
dies meer zij. God is ijdel, fair en de
menselijke opwinding hierover heeft al menige
cultuur ten onder doen gaan: 'Hoe kom ik van m'n
inspiratie af?' Het moderne antwoord is wel
duidelijk: via de kunst van de eigenliefde en:
we mogen d'r niet meer om vechten. Het is wat je
de revolutie van de toewijding aan een
zelfrealisatie op kosmische schaal zou kunnen
noemen: een revotie van de zelfkennis (Meijer
'86) (fig.4 mijn cosmos revotie) .
We kennen ons op alle fronten van kennis zo
langzamerhand als een onverbeterlijk stel
cirkelredeneerders die hun gezamenlijke
inductieve capaciteit eerdaags nog eens zullen
ontladen in de tijdruimtelijk onzekere
materialisatie van vliegende schotels e.d. De
noodzaak van de geweldloze eigenliefde doet ons
het beeld herkennen van de werkelijkheid als een
zelf-educatief meerkeuze-vraagstuk. We kunnen
ons bevestigd zien in onze destructieve en
onwenselijke culturele manifestering en we
kunnen ons bevestigd zien in onze constructieve
con-formerende erkenningen. Met andere woorden,
de vraag of we in de hemel of in de hel zijn
moeten we zelf beantwoorden. Indachtig de
wenselijkheid van het laatste vormt de belonende
bekrachtiging van het ook emotioneel positief
denken, de spil van een humane gedragswetenschap
met (h)erkenning als basis voor theorie en
praktijk. Of simpel gezegd: als we gezond en in
de stemming zijn is het probleem dat ons bewust
zijn van ons zelf vormt bevredigend op te
lossen. Is het 'NIET'?
De
vraag is altijd wat we als beloning moeten
aanmerken. Wat de ene dag een beloning is, is de
andere dag een straf. Wie wil er b.v. zijn
'verdiende loon'? Wie is in de positie om te
belonen en wie moet er beloond worden? Geen
beloning (straf?) stimuleert het zelf ontdekken
van zelf de beloner te kunnen zijn. Wel belonen
(controle?) stimuleert de indentificatie ermee.
Beide zaken leiden uiteindelijk tot dezelfde
eigenheid. Het is een gedragswetenschappelijke
evidentie in de liefde van de aanpassing.
Ervaren we wel of niet belonen als een straf of
ongewenste controle, dan is er negativiteit, een
afwezigheid van , te overwinnen. Een drop-out
kan schuw zijn in zijn verwijdering van de
menselijke cultuur-natuur zonder de liefde van
de aanpassing (is een brievenbus voldoende?). De
'NIET-moraal komt neer op het respekteren van
gezondheidsregels die de conditie, die nodig is
voor een geslaagde aanpassing van welke aard dan
ook, in geestelijk en lichamelijk opzicht
optimaal houden. Deze regels zijn zodanig dat
het maatschappelijke niet ontwricht raakt van
het verschil tussen mensen die zich in 30 jaar
uitputten en mensen die daar meer dan 100 jaar
over doen. Het is de impliciete wetgeving die
het natuurlijk evenwicht van het
maatschappelijke uitmaakt; stilzwijgende
afspraken die in de loop van de geschiedenis
zijn ontstaan om geweld te voorkomen. Toenemende
geweldloosheid maakt de strafervaring minder
waarschijnlijk en opent nieuwe wegen van de
zelfrealisatie. Vele helden, heiligen en
beroemdheden hebben het kruis gedragen in het
avontuur van het leven dat steeds minder
gevaarlijk is geworden. De mogelijkheden die
daarmee zijn gerealiseerd zijn onze sociale
zekerheid gaan vormen. De regels echter, zijn
hetzelfde gebleven. Juist met een grotere
vrijheid en keuze is het van belang de eigen
continuïteit te zekeren in een continente
levenshouding. Het is niet de uitputting van de
mogelijkheden, maar de harmonisering en
integrering van de mogelijkheden die de mensheid
verheffen. De vernietigende krachten van de
sexuele liefde en de liefde voor het tegendeel
ervan, resp. Eros en Thanatos, vragen om cultuur
(fig. 5 Hoe Freud toch nog sportief werd).
Het
is een ware sport om het sublieme van het voelen
en het suprime (Meijer '86), de suprise van het
suprème, van het denken in de liefde te
verenigen. Een sportieve Freud denkt heden en
niet meer over de val in het verleden; een Freud
herboren denkt zich 'NIET' verloren (fig.
5). Cultuur beheerst agressie. Met de
realisatie van de sociale zekerheid, de primaire
aanpassingsbeloning, die de veiligheidsgarantie
geeft het destructieve van de strijd om het
bestaan te kunnen vermijden, wordt iedere vorm
van (psychiatrische) agressie of wantrouwen tot
het ouderlijk begrip bekeerd: het is niet meer
nodig om kwaad te zijn, omdat het kwade niet
meer effectief is. Skinner maakte in zijn utopie
Walden Twee reeds duidelijk dat de weg naar een
geweldloze samenleving is te vinden in het
ontwikkelen van de juiste zelfbeheersing. In een
gemeenschap waarin alle agressie afvloeit in
culturele bezigheden, verdwijnt de
ongecontroleerde emotie op den duur en kan zich
haar positiviteit ontwikkelen. Nog veel van de
moderne geest schiet aan positiviteit
ontwikkelen. Nog veel van de moderne geest
schiet aan positiviteit tekort in de uitputting
van de arbeidsmoraal. De defensiviteit en de
lust der onenigheid moet zijn ware
zelfvertrouwen veelal nog vinden. De
negativiteit die tot zelftherapie dwingt roept
ieders continentie af om de positiviteit te
kunnen oogsten die resulteert uit de sociale
zekerheid. Een ieder maakt het leerproces mee
waarin agressie niet meer, noch sociaal, noch
individueel, effectief blijkt te zijn. Het
negatieve als een lustexcuus leidt alleen maar
tot sociale vervreemding en dooft op den duur
uit. Het positieve van de progressie van de
sociale geest overwint logischerwijze het
negatieve, a-gressieve van de emoties. Slechts
het remmende de-gressief ontladen van het teveel
terwille van de normale repressie of gemiddelde
verdringing der onenigheid blijft dan over. De
gemeenschap verwaarloost zich op den duur niet
meer in het algemene 'NIET' van een stelsel van
sociale zekerheid. Het laat negatief
bekrachtigend de ruimte voor de eigenheid van de
zelfontplooiing en behoud positief bekrachtigend
de orde (leve het belastingformulier). Het in de
sexuele revolutie bewerkstelligde 'NIET'-aktief
zijn terwille van de eigen ontdekkingsreis in
ontkenning maakt ons allen gelijk in de
wonderbaarlijke harmonie van het
unieke.
In
een morele causaliteit denken we dat veel van
wat we doen een reaktie is; een gevolg van onze
moraal. Dit is 'NIET' waar in de eigen visie.
Ieders eigenheid is 'NIET' waar. Echte aktie als
een ècht experiment, niet i.t.t. een
natuurlijk experiment, is een initiatief in
overeenstemming met de heiligheid van het
individuele 'NIET' (de Heer, de guru, de vader,
de moeder, de partner, het idool, etc.). Het is
dan een initiatief van de liefde voor de eigen
waarheid (die voor een ander een leugen kan
zijn). De tolerantie ervoor maakt de
omnipotentie bewust van een andere
'NIET'-moraliserende individualiteit en
maatschappij.
In
de geestverruiming zit de trip zonder ego: 'wie
ben ik als ik gelijk aan iedereen ben?' Het
leven i.h.a. is een bewuste wording van/in: de
afwis-elende impuls van de positieve en
negatieve-aktie, te HEerkennen in/met de
ha-art-slag. Dit spel vormt id-eën in
al-één zijn te-samen; zo
ge-'NIET'-en we ons in de (or-ga-ische) mater-ie
als een vi-taal-be-wustzijn in een cosmos". Als
het beleg op een boterham zijn we ingevouwen
tussen de micro- en macrocosmos. Het organische
waar 'ik' als vitale eenheid die dualiteit
bewust ben, zou je de meso-cosmos kunnen
noemen .
(fig. 6: een broodje cosmos). Die
meso-cosmos is het 'NIET'-universum dat zich
'NIET' bewust is van de eenheid van de micro- en
de macrocosmos die zij zelf is. We bekrachtigen
elkaar zodanig dat we een verstandelijke
(hart)aanval van dissonerend denken voorkomen.
We zijn gedoemd met ons hart voor de zaak
liefdevol dwaas, danwel volborstig gewetensvol
te zijn in de bekrachtiging van onszelf. Een
andere benadering krijgt geen kans in de sociale
harmonie. Cultuur toont het mechanisme van de
zelfbekrachtiging in haar afwisseling. Met het
eigen 'NIET' verandert er niets minder dan het
denken, en de wereld of de mesocosmos die wij
belichamen, moet daarin meewerken. De wetenschap
moet de levenskunst weerspiegelen en 'NIET' een
manier om de dood te realiseren. In die
levenskunst ontstaat het besef dat straf geen
straf is als je kan ontsnappen en een beloning
geen beloning is als je die niet nodig hebt. Het
foutief plaatsen van de oorzaak van de
individuele vrede, de foutieve causaliteit van
de onvrede zelf in de vorm van de schuldvraag
verleggende projekties, geeft veel verwarring.
Oorzaak van ongeluk moet 'NIET' worden gezocht
in het wel of niet hebben van een functie, maar
in een zinvolle sociale levensopvatting die geen
kans krijgt. Als het zwarte schaap gevaarlijk is
verklaard, moeten we het leren zien als het
witte lam van de liefde. Het probleem is: hoe
frissen we het geheugen van de liefde op; hoe
geven we onze creativiteit een sociale zin? Met
het falen van de aanpassing merken we dat we
steeds onszelf verslaan: ons judo-hart klopt
zijn eigen orde, gebruik makend van 'andermans'
initiatieven. Zo kennen we alleen onszelf. Het
is een kwestie van wennen en het leren erkennen
van de waarde van de 'eigen' vergissingen, ookal
vergist een ander zich. Het zijn de vergissingen
die 'NIET' een ver-gissing zijn. We mogen niet
vergeten dat dat wat ons beroerd onze liefde is.
Het generatieve genereert en doorbreekt wat
fixeert: je kan er kwaad om zijn. Niemand kan
eeuwig de ontkenning volhouden van het
gener-erende van het levende zelfbesef. De keuze
is: te sterven in onwetendheid of de
onwetendheid te laten sterven. Leren leven komt
neer op het aanvaarden van wat sterven is; we
leven 'NIET', we moeten het al-wetend
zijn.
Met
het inzicht dat het maatschappelijke een
bekrachtigingsspel is dat in wezen natuurlijk is
geregeld, wordt duidelijk dat psychologie
bedrijven er in ieder geval op neerkomt om te
leven voor beschrijvingen en besprekingen ter
(h)erkenning en niet op het beheersen van kennis
om tot manipulatie van anderen te komen. Het
instru-mentale van de wetenschap is wel
duidelijk waar het het mechanische van apparaten
aangaat. (denk aan de voordelen van de
structurele benadering; Chomski '82). Waar het
echter een morele causaliteit aangaat, moeten we
het idee van een gedragstechnologische
beheersing opgeven, geconfronteerd met de
dynamische en evoluerende negatie van het
menselijke door het menselijke, zoals dat in het
'NIET'-paradigma duidelijk wordt
11*).
Belemmeringen worden uit de weg geruimd en
psychologie kan in feite slechts de liefde van
de zelfkennis bieden die gelukkig moet maken.
Weerlegbaarheid is een menselijke
(menswet-en-schappelijke) eis die steeds vraagt
om de gelegenheid de vrijheid te kiezen. Macht
over ons sociale karakter mag en (daarom) kan
zich niet verder uitstrekken dan tot de macht
over de eigen persoon: het gaat slechts om de
macht over onszelf door onszelf in vrijheid. Het
bewaken van sociale (internationale) orde
illustreert dit op collectief nivo en toont hoe
moeilijk het is het 'wan-trouwen' te
overwinnen.
In
het 'NIET'-paradigma is bekrachtiging
gedefinieerd naar een afwezigheid ofwel een
aanwezigheid van een effectieve negatie: een
onweerlegbare weerlegbaarheid; een weerlegging
van het samenzijn. B.v. de aanwezigheid van
kruisraketten vormt een onweerlegbare
weerlegbaarheid die de vredesgezinde akties
bekrachtigt die nodig zijn om in een effectieve
weerlegging van de vijandigheid te komen tot de
zekerheid dat het ontuig op zijn plaats blijft.
De collectieve negatie maakt zijn
fallus-symbolen, zoals Freud ons reeds leerde.
Van belang is de woordstrijd die voortkomt uit
het vermijden van een kern-oorlog te herkennen
als een gevolg van de natuurlijke entropie
(neiging tot chaos; irreversibele constante
toename of reversibele constantie in
warmte-uitwisselingsprocessen; hoeveelheid
warmte opgenomen t.o.v. de absol. T). Symbolen
en woorden worden in kunst en wetenschap zo
geordend en emotioneel geladen dat de
samenleving in kwestie in staat is haar
stabiliteit te handhaven. De confusie van de
verliefdheid b.v. klampt zich vast aan rode
rozen en muziek. De priester heeft zijn
kruisbeeld ter meditatie van de 'NIET'-iging en
de kunstenaar zijn opdracht. De strijd der
paradigmata doet in de broodwinning dan ook
steeds de gewetensvraag rijzen of waarheden wel
tot hun noodzakelijke nuchtere orde van de
feitelijkheid komen en niet in de repressie tot
de eenzijdige schadelijkheid van de lust der
onwetendheid zijn gaan behoren. De causaliteit
van het gewin moet zich logischerwijze
onderwerpen aan de causaliteit van de
vredesgezindheid. Het is de moraal van het
psychologisch 'NIET'-paradigma dat het
wederzijds respekt moet redden inclusief de
coherentie van de samenleving in kwestie. De uit
de entropie resulterende singulariteit van ieder
individu toont zich daarmee in een prettig
gestoorde samenleving van langs elkaar heen
pratende persoonlijkheden waarin het positieve
van de liefde voor de negatie der kennissystemen
de geest ervan verenigt, terwijl het negatieve
van deze liefde kenniswerking opheft (verstrooit
en uiteendrijft). Het is dan ook begrijpelijk
dat de moderne mens a.h.w. vele jasjes in zijn
kast heeft hangen om de voortdurende re-creatie
van de natuurlijke (maatschappelijke) orde
positief te kunnen beleven. De voortdurende,
ordenende aktiviteit van de zich cultiverende
geest leidt steeds terug tot de causaliteit van
de moraal in kwestie (het 'karakter' op basis
van principes) en kan in de ervaring van die
aktiviteit heel wat abracadabra ontwikkelen om
met de nodige parataxie in de goede stemming en
orde te blijven. Het gaat om het behoud van de
integriteit en ieders aandeel wat dat betreft in
de collectieve (nationale, mondiale) integriteit
geeft de stukjes van de gigantische legpuzzle in
elkaar te zetten en de angsten van een misfit
(een 'gek') te overwinnen door de agressie van
de strijdigheid op te heffen. (fig. 7: de
quota-puzzle). We
hoeven ons slechts te bekeren tot de rust der
werkelijkheid om te leren in te zien wat de
voorwaarden voor de vreedzaamheid zijn. Als de
lust elkaar na te jagen, op te fokken en af te
maken terwille van de kostwinning is overwonnen,
kan de liefde van de gescheiden quota van de
intelligentie in de goede stemming van een zich
assemblerende puzzle de vreedzame wereldorde
tonen die een halt toe roept aan de verspilling
van onze menselijke krachten.
De
aandachtige waardering van de twee aspekten van
vereniging en verstrooiing is essentieel voor
het 'NIET'-paradigma. De geestelijke orde die
resulteert uit een continente levensstijl laat
zich in zijn hiërarchie representeren als
een berg. Deze berg beklimt ieder individu met
een geestelijk streven om te ontdekken wat het
eigen aandeel is (quotum) in de reeds bestaande
orde. Omdat, naarmate men zich 'hoger' bevindt,
het inductie-effect toeneemt en het symbolische
aan singuliere eenduidigheid wint, wordt daarmee
steeds de individuele orde opgebroken om in te
passen in de collectieve orde. De bewustwording
van de reeds bestaande collectieve orde met
opoffering van de illusies van het ego kan,
afhankelijk van de opvoeding en het milieu,
grote weerstanden oproepen die allen hun
aanpassingsfunctie hebben. Het belangrijkste
effect bestaat uit de zeer geleidelijke overgang
van het dualistisch denken naar het meer op
geloof in de (eigen)liefde gebaseerde monistisch
denken. De normale mengvorm van de twee
denkwijzen komt bij progressie regelmatig onder
druk te staan. Als de druk bij het beproeven van
de continentie te hoog wordt, blijkens het falen
van de integriteitsfuncties (blokkades,
aanpassingsmechanismen), breekt deze in de vorm
van een ontlading (huilen, orgasme, woede e.d.).
Daarmee wordt de aangespannen weerstand van de
opgebouwde orde teniet gedaan om tot een nieuwe
aanpassing te komen. We leren zo een lesje,
bouwen nieuwe weerstand op en verhogen de
effectiviteit, de harmoniserende werking van
onze continentie. Zich steeds opnieuw aanpassen
aan de zelfde orde valt onder de term
degressief; het teniet doen van de progressie.
De moedwilligheid ervan heet regressief (p.8).
Degressie naar steeds hetzelfde nivo kan leiden
tot depressies, rigiditeit, stress en ziekte
a.g.v. een te langdurige repressie van de
normale behoeften aan vrijheid, creativiteit en
andere progressieve fenomenen. Regressief gedrag
is in wezen symbiotisch van aard en sluit een
conflikt-vermijdende destructieve
ontladingsstrategie in, die chronisch kan leiden
tot ernstige psychopathologie. Opvoeding in het
respekterend zelfvertrouwen van de
zelfstandigheid is essentieel. Streven naar
continentie AD INFINITUM...
Voetnoten:
1)
Prediktief: i.t.t. descriptief waarnemen weten
we NIET wat de causaliteit is. Descriptie zoekt
de juiste verklaring, prediktie beschrijft een
mogelijke verklaring (zie ook: Anderson
'71)
2) Woorden
die woorden beschrijven zijn als symbolen voor
symbolen, dus nog steeds para. 'Een roos is een
roos is ene roos' is pas een roos zonder deze
woorden.
3)
Zelfzucht: (psych.), het ik-besef in de
verlustigde voorkeur van het streven in
incontinentiemotieven; het onrechtmatig
behartigen van het eigenbelang.
4)
Weerlegbaar: iets is NIET waar als het weerlegd
kan worden. Met andere woorden een woord, idee
of model is werkelijk, feitelijk, waar, gelijk
aan een ding als het op zichzelf kan staan als
een singulier validerende entiteit. Poppers
voorstel: weerlegging en NIET bevestiging is de
juiste natuurwetenschappelijke
toetsing.
5)
Entropie: psychologisch zou je bij entropie
kunnen spreken van NIET-denken of
associëren in ontkenning, i.t.t. tot het
denken of co-ageren van de paradigmata. Het
eerste ter wille van de keuzevrijheid, het
tweede voor de zekerheid.
6)
Acausaal: naar formele orde; prediktief;
concretiserend.
7)
Continentie: een verzamelterm voor: matiging,
onthouding, ingetogenheid, beteugeling,
beperking, kuisheid, continuïteit,
verbondenheid.
8)
Zuivering: het lichamelijk en geestelijk
nalaten, onthechten van destructieve,
verstorende en onware aktie; ontwikkeling van de
continentie.
9)
Psyche: de woordenspiegel of zelfbeleving van de
reflectie, ookwel ziel genaamd. - Geest staat
voor de werkzaamheid der intelligentie in de
integriteit van een bepaalde
verstandhouding.
10)
'NIET'-filosofie: gedefinieerd naar denken als
de zelfbekrachtigende ontkenning van de
communicatie, met 'NIET'-denken of meditatie als
het in negatie dissiperend overwegen van de
natuurlijke orde in het positieve, aktieve,
zelf.
11)
In de nederlandse psychologie behoort de
object-subject-dialoog tot de traditie. Zie
Hofstee '74 e.v.a.; het is de kennis van de
zelf-verificatie die prediktief en descriptief
de juiste relativeringen geeft.
Literatuur
Anderson,
B.P. (1971), The Psychology Experiment: an
introduction into the scientific method.
Belmont; Wadsworth.
Bohm,
D. (1983), Wholeness and the Implicate
Order. London: Routledge & Kegan Paul
plc, Ark ed..
Bullock,
A., and Stallybrass, O. (eds.), (1983), The
Fontana Dictionary of Modern Thought.
Glasgow: Fontana/Collins.
Chomski,
N. (1982), On the Generative Enterprise; a
discussion with Huybrechts, R., en Riemsdijk, H.
van. Dordrecht: Foris.
Duijker,
H.C.J. (1979), De Problematische
Psychologie. Meppel: Boom.
Foucault,
M. (1984), Het Gebruik van de Lust;
geschiedenis van de sexualiteit 2. Nijmegen:
Sun.
Hofstee,
W.K.B. (1974), Psychologische Uitspraken over
Personen. Deventer: v. Loghum
Slaterus.
Meijer,
R.P.B.A. (1986), Het Gouden Zwaard dl I: de
ernst des levens; spreuken van ervaring.
Ongepubliceerd.
Parabirsing,
S. (1974), De Metabletische Methode; een
analyse van de leer van J.H. van den Berg.
Meppel: Boom.
Patanjali
(1985), De yoga sutra's van - met
commentaar van Dr. I.K. Taimni. 2e druk,
Amsterdam: Uitg. Theosofische Ver.
Ricoeur,
P. (1969), De Sexuele Revolutie. Katernen
2000, juli, nr. 6.
Reber,
A.S. (1985) Dictionary of Psychology.
Middlesex: Penguin Books Ltd.
Sai
Baba (1979), Leringen. Deventer:
Ankh-Hermes.
Sandweiss,
S.H. (1986), Sai Baba, de Heilige en de
Psychiater. Deventer:
Ankh-Hermes.
Skinner,
B.F. (1974), Walden Twee. Amsterdam:
Meulenhof.
Spinoza,
B. de, (1923), Ethica. 3e druk.
Amsterdam: S.L. van Looy.
Sullivan,
H.S. (1975), Begrippen voor een Toekomstige
Psychiatrie. Bilthoven: Ambo
Basis.
Wilber,
K. (ed.), (1982) The Holographic Paradigm and
Other Paradoxes. Colorado: Shambala publ.
Inc..
Wintle,
J. (ed.), (1984), Dictionary of Modern
Culture. London: Routledge & Kegan Paul
plc, Ark ed..
Yankelovich,
D. (1982), New Rules. New York: Bantam
New Age ed..
N.B.:
Informatie over in de tekst vermeldde personen
waarvan hierboven geen titel is opgenomen is te
vinden in de het onderwerp betreffende
woordenboeken.
P.S.:
Dit artikel is later herroepen als te
rationalistisch en te veel afwijkend van de
essentie van de zaak (de ziel, de Orde van de
Tijd) en wordt hier weergegeven zuiver om
historische redenen. Het was o.a. deze
wetenschapstheoretische vooroefening die leidde
tot de latere inzichten die hierin al in de kiem
aanwezig zijn.
|
©
The Order of Time
|