'Er is het heil van de wereld,
als er liefde is voor de kennis'
Een
Kleine Filosofie van de Vereniging
Door: A.M.
Inhoud:
Verantwoording vooraf
- Het probleem:
gevangenschap
- Uitweg
- Licht en Duister
- Zuiveren:
verlichting en bevrijding
- Gelijkheid in dienst aan God
- Ziel
en ego
- Respect voor de persoon
- Differentiëren
- De noodzaak van het juiste onderscheid
- Statusoriëntatiegroepen
- Het inbegrip van de ervaring en het
abstractieniveau
- De ordening in nivo
- Het gedrag ernaar
- Besturen zonder vervreemding
- Democraten...
- Materialisme als systeem
- De waarden en hun politiek
- De ordening van bestuur
- Slot
Aanbevolen studiemateriaal
Over het Logo
Verantwoording vooraf
Met mij
als psycholoog afgestudeerd en me ontwikkeld hebbend in de filosofie
van de yoga moet het onderhavige betoog gezien worden als een
hervormingsgezinde, deels politieke, deels spirituele overtuiging die
op basis van een christelijk-katholieke achtergrond gekomen is tot een
wetenschappelijk respect voor de oosterse filosofie. Het betreft met
name de filosofie van Krishna-dvaipâyana Vyâsa, de indiase
schrijver/filosoof van zo'n vijfduizend jaar geleden, die
verantwoordelijk is voor het op schrift stellen van de vedische kennis
van de hymnen, mantra's en rituele voorschriften enerzijds en de
cultuur der heilige verhalen van de purâna's, de bijbels
zo u wilt, van India anderzijds. Vyâsadeva, letterlijk 'de
godheid die samenstelde', deed dat in de vorm van commentaren die we
kennen als de vedânta-school die deel uitmaakt van de zes
indiase darshana's of filosofische stromingen die, al dan niet
zich in de vorm van geschiedschrijving en allegorieën
presenterend, ontstonden ter verdediging van de klassieke orde van de
indiase samenleving. Die orde liep gevaar onder invloed van het latere
Boeddhisme, Jainisme en andere stromingen die de zuiverheid van het
kastenstelsel in twijfel trokken. Zo kent de vedânta-school
waar dit onderhavige denken in relatie tot de yogafilosofie aan
ontsproten is, zelf ook weer een renaissance, een heropleving, onder
invloed van de vaishnava monnik, prediker en incarnatie,
Krishna-Caitanya Mahâprabhu (1486 - 1534), die het stelsel van
het klassieke India heeft herijkt op het transcendentaal vermogen om in
overstijging met gezang en recitatie toewijding tot God te ontwikkelen
en de oorspronkelijke vedische weg weer terug te vinden. Een
vertaalslag naar onze cultuur van de vedântische filosofie van
Vyâsa zoals opnieuw naar de traditie door Heer Caitanya en zijn vaishnava's
uitgedragen, gecombineerd met de basisstructuur van de filosofie van
overstijging in de achtvoudige yoga, is wat in dit schrijven kan worden
herkend waarin het uiteindelijk gaat om een integratieve benadering van
al de zes basisvisies van de indiase filosofie. Ik combineer de
elementaire verdelingen, methodisch met analytische inzichten, om in
yogatranscendentie tot een goede sluitrede te komen die een praktijk
van respect en sociale integratie mogelijk maakt. Het geheel ervan
vormt een spiritueel gefundeerde, wetenschappelijk nuchtere, liefde
voor de kennis die ik vanuit mijn spirituele zelfverwerkelijking in de
'nieuwe tijd' filognosie heb gedoopt. Deze gnosis heeft als
eigenschap dat ze, met het verschaffen van een grote
maatschappelijk/politieke duidelijkheid, tot op het meest concrete,
materiële niveau door weet te dringen. Alle rechtstreekse
verwijzingen naar het ingewikkelde vedische stelsel van sanskriet
termen zijn omgezet in westerse begrippen gangbaar in onze filosofie en
ons politieke denken en in hun eigen logische samenhang gepresenteerd.
Zo krijgt men dan een ander, maar wel heel helder beeld, van hoe onze
samenleving ook kan worden bezien, zowel maatschappijkritisch als
idealiter, en hoe men zijn pijlen politiek en persoonlijk in
zelfverwerkelijking daarmee kan richten.
Het
ligt in mijn bedoeling zo een einde te maken aan de fnuikende
psychologie van de moderne en postmoderne tijd waarin velen, tot op het
hoogste niveau, zich verloren en verward voelen als op een zinkend
schip. Uiteindelijk houdt het serieus nemen van deze tekst een
bewustzijnsomslag in die je de vedische reformatie zou kunnen noemen
van het Christendom. wat mij betreft gaat het om een restauratie van de
klassieke orde, of anderszins de integratie, zonder verdere
zweverigheid of sektarisme, van het indiase gedachtengoed in onze
christelijke samenleving op een zodanige manier dat de maatschappelijke
controverse met b.v. de Islam zal verdwijnen. De richting van deze
omslag moet men zoeken in een meer op de natuurlijke waarheid gebaseerd
denken, dat ook bij de Moslims terug te vinden is enerzijds, en een
meer op de persoon gericht toegewijd bezig zijn, zoals in India,
anderzijds. Het motief van de missie richt zich tegen het
impersonalisme van enkel maar van een systeem zijn en een nummer
hebben, zowel als tegen de vervreemding van de mens in een existentieel
leeg materialisme van het niet meer hebben dan alleen maar seks en geld
als een motief van leven. Zelf beschouw ik me dus als een vedisch
hervormd katholiek gedragswetenschapper. Maar als een ander naar
aanleiding van deze kennis van zaken zich daarin vedisch hervormd
filosoof, democraat of protestant wil noemen is mij dat even veel
waard. Ik heb het niet echt over een nieuwe kerkelijke of een nieuwe
religieuze stroming, maar veeleer over een meer multiculturele,
integrale, gedragswetenschappelijk analytische, zienswijze die de
eenheid van ons politiek sterk verdeelde land, de eenheid van de in
zichzelf verdeelde postmoderne individuele mens en de eenheid van de zo
verlangde Europese Unie en wereldorde en -vrede kan redden, bevestigen,
verdiepen en consolideren.
Drs.
R.P.B.A. Aadhar Meijer
Enschede, 4 Mei 2005
Het probleem: gevangenschap
Als je leven een
leugen is, als je het één zegt en het ander doet, dan ben
je in jezelf verdeeld. Wat heeft het voor zin je dit voor te houden?
Die kennis van je strijdigheid biedt je een keuzemogelijkheid, een kans
te ontsnappen. Het is, in het materiële bestaan verdeeld zijnde,
alsof je in een gevangenis zit. De gevangenis van je eigen
onwetendheid; een gevangenis van slechte gewoonten, van
conditioneringen, automatismen, dingen die je overkomen van jezelf,
dingen waar je steeds tegen oploopt, maar geen controle over hebt, die
dwangmatig zijn en angst geven als je ze loslaat.
Uitweg
Ware kennis is
onverdeeld, is niet intern met zichzelf in strijd, is niet verdeeld
tussen een waarheid die je zegt en een waarheid die je doet... want die
discrepantie is wat we onwetendheid noemen. In onwetendheid zeg je in
woorden waar je voor staat, wat je wilt, maar in de praktijk doe je wat
anders: je weet niet hoe je je bedoelingen in daden moet omzetten. Dat
is onwetendheid. Enkel maar kennis, maar geen daden, geen echte
wetenschap. Enkel maar goede bedoelingen, maar voor het lichaam is er
geen gehoorzaamheid, geen gezag, geen orde, en dus ook geen succes. Zo
kan de situatie van de moderne mensheid worden omschreven als die van
onwetendheid: we weten van allerlei oplossingen, compensaties vaak, en
problemen, maar weten niet echt dat in daden om te zetten op zo'n
manier dat er geen oorlog of vervreemding, armoede en ellende meer is.
Onwetendheid is een deel van ons leven en we moeten er steeds tegen
vechten. In feite heb je met het onvermogen tot handelen geen
beheersing, maar wordt je beheerst door de impulsen van buitenaf en
rationaliseer je slechts je onvermogen weg: je bent, vicieus gevangen,
de slaaf van je zintuigen, je wordt geleefd en zit dan ook snel bij de
onvermijdelijke teleurstellingen en tegenvallers vol wrok jegens de
buitenwereld die jij dan verantwoordelijk stelt: je vriend of vriendin,
je vrienden, je politieke partij, de regering of gewoon maar,
makkelijk, geef je je vijanden de schuld, want dat blijkt dan het
makkelijkste.
Zelfkritiek is moeilijker, want aan jezelf
kan je niet ontsnappen. En zo ben je maar aardig voor jezelf, consonant
met jezelf, in overeenstemming met jezelf, ook al ben je een beetje een
onwetende sukkel dus. Zo zie je ook, dramatischer, met een gebrek aan
zelfkritiek dan vanuit je onwetendheid vijanden ontstaan, mensen die
jouw gebrek aan zelfcorrectie en onwetendheid gevaarlijk vinden; en dat
uit zich dan niet alleen in persoonlijke vetes, neen, er zit een hele
samenleving aan vast vol met mensen die ook zo zijn en inderdaad
makkelijk in oorlog verkeren met een vijand, een andere cultuur, een
ander deel van zichzelf als wereldburger, hun eigen menselijkheid,
waarvan ze vervreemd zijn. Je zit zo, gewoon met het jezelf een beetje
sukkelig te vriend houden, met een wereld vol met politieke en zich
anders benoemende systemen van filosofie die met elkaar in conflict
lijken te verkeren. Je begint met de persoonlijke leugen van de halve
waarheid van wat je wel weet maar onwetend niet om weet te zetten in
daden, en komt te zitten met een oorlog omdat je het niet wilt weten en
niet wilt toegeven dat je eigenlijk de ander nodig hebt. Zo denkt de
ene religie, politieke partij of vorm van wetenschap het te kunnen
redden zonder de andere, terwijl er toch duidelijk een historische lijn
in hun toch wel noodzakelijk gebleken ontwikkeling zit. Uiteindelijk
gaat het dus om een samenleving, een wereldorde, waarin iedereen zijn
bijdrage moet kunnen leveren. Maar in het duister der onwetendheid is
de eenheidsdenker tegen degene die de nadruk legt op uitsplitsen en
methodisch werken, gaat de praktijkman in tegen de analyticus die
alleen maar moeilijkheden lijkt te verzinnen, en gaat de religieuze
mens in tegen de spirituele filosoof die het op een commentaar houdt.
Al die filosofie echter ligt toch weer in elkaars verlengde en vormt
tezamen als geheel de liefde voor de kennis, die je dan 'filognosie'
zou kunnen noemen. Je bedoelde het filosofisch voor jezelf wel goed,
maar door je onwetendheid over de effectieve toepassing om tot een
gezamenlijke orde te komen, raakte je, zonder de filognosie, verstrikt
in het ego van je denkwijze en kom je met het tegengestelde te zitten:
vijanden, mensen die je vreemd zijn, mensen waarvan je vervreemd bent,
mensen die je niet meer als een deel van jezelf kan herkennen...,
mensen waarmee je je niet kan verenigen.
Licht en Duister
Ware kennis is dus
kennis die, niet meer onwetend, overeenstemt met wat je doet, je doet
wat je denkt en denkt wat je doet: je bent een bakker en bakt brood, je
bent een schrijver en schrijft, je bent een huisvrouw en doet de
huishouding, je bent ongesalarieerd en doet vrijwilligerswerk. Dat
alles is dan ware kennis, je weet wie je bent en je gedraagt je ernaar.
Maar zo gesteld is ook een crimineel van ware kennis, je bent een
moordenaar en je moordt, je bent een dief en je steelt, je bent een
sociopaat en je benadeelt anderen voor je eigen genoegen. En met dat
laatste, dat pathologisch zelfzuchtige van de misdadiger, kan je het
verband zien tussen rechtschapen zelfzucht en zelfzucht die tegen de
wet ingaat. Zelfzucht is het grijze gebied tussen recht en onrecht; de
manier om af te glijden in duisternis enerzijds en de manier om uit de
verstriktheid in het onrecht en de bijbehorende ondeugd omhoog te
klauteren naar het licht der ware kennis anderzijds: verbeter de
wereld, begin bij jezelf. Ware kennis is inderdaad doen wat je zegt en
zeggen wat je doet, maar impliceert dus ook deugd en recht, om niet de
ware kennis van het duister te zijn. Want waarheid was nog geen licht.
Als je waarheid en licht met elkaar verbindt krijg je de ware kennis
van de verlichting die staat tegenover de ware kennis van het duister
dat resulteert uit de zelfzucht van de ondeugd en het onrecht. In de
verlichting zie je het licht van de waarheid van de vereniging met de
ander die samen met jou een samenleving vormt, van de ander die geen
vreemde voor je is, maar meer een evenknie van maatschappelijke
dienstbaarheid. In de verlichting zie je het rechtvaardige van het
onzelfzuchtige dat het belang van de ander als het belang herkent van
zichzelf. Dan mag je ook spreken van ware intelligentie. Ware kennis,
ware intelligentie, is, enger bezien dan, de waarheid, de
niet-repressieve filognostische waarheid en intelligentie van de
verlichting, van de kennis die resulteert uit onzelfzuchtigheid en
rechtschapenheid.
Zuiveren: verlichting en
bevrijding
Om de leugen te
bestrijden die je gevangen houdt in interne strijdigheid en een gebrek
aan vereniging, moet je zuiveren. Dat vuil moet weg. Die voorkeur die
je op het verkeerde spoor zet moet worden bestreden. Die keus voor de
zelfzucht die afglijdt in de richting van de duisternis moet je uit je
hoofd zien te zetten, die vorm van onrecht waarmee je een ander
uiteindelijk benadeelt moet je overwinnen: dat is de hogere
intelligentie. De gevangenis van in feite slechte gewoonten, waarin je
bent opgesloten en waardoor je wordt geleefd, is een vorm van
bezetenheid; uit die gevangenis moet je bevrijd zien te raken. Aanvaard
je met de verlichting het onzelfzuchtige en de rechtschapenheid, dan
zoek je bevrijding, dan kom je ervoor in aanmerking om bevrijd te
raken. De verlichting is de bestaanstoestand resulterend uit het
opgeven van de slechte gewoonten van de zelfzucht en het onrecht, de
bevrijding is de praktijk van de dienst eraan; dat waarmee de leugen
van enkel maar weten en niet doen ten einde komt. Verlichting zonder
bevrijding is dan een leugen: mooie woorden, het is wel lekker met
jezelf, maar je gedraagt je er niet naar, je draagt het niet uit in je
gedrag; en bevrijding zonder verlichting is enkel maar een oefening,
een baantje, een manier van doen die je je laat aanleunen, waar je
zonder het afzweren van de zelfzucht alleen maar hypocriet en
onrechtvaardig mee bent. De bevrijding moet de praktijk van de
verlichting zijn; het is gewoon concreet onbaatzuchtige arbeid ofwel
vrijwilligerswerk, werken voor een goed doel zonder er zelf beter van
te willen worden economisch of anderszins; het is je genade, je offer,
je kruis... het is mogelijk omdat je de verlichting al vond en die uit
mededogen, uit verlicht eigenbelang, in de wereld wilt brengen.
Gelijkheid in dienst aan God
Bevrijding berust op
het gelijkheidsbeginsel. "Voor God zijn we allen gelijk". Bevrijding in
gelijkheid geeft verbroedering. Ook al zijn we verschillend van aard en
dienstbaarheid, toch, in de onbaatzuchtige dienst, in het
vrijwilligerswerk, zijn we gelijken evenveel waar en waard in relatie
tot het ideale, het volledige, het geheel van normen en waarden en
personen waar we vaak God en godsbewust tegen zeggen. Het woord van God
staat dan voor de werkelijkheid van het geheel van positieve
menselijkheid waar we alleen maar respect voor kunnen hebben en dat we
nooit helemaal kennen kunnen. Het geheel is meer dan de som van de
delen. Zo is God meer dan de som der menselijkheid. Het is, met alle
levende wezens en alle werelden als de schepping of belichaming van God
erbij inbegrepen, iets waar je in moet geloven, iets dat steeds weer
nieuwe verrassingen te bieden heeft, steeds blijft fascineren, steeds
verbindt, dat alwetend, alomtegenwoordig en almachtig is als het
Goddelijke, als de verzameling van al het goede, gedrevene en stabiele.
Het is dan ook de bedoeling van de bevrijding om God en de persoon van
God, die je zelf ook bent, te dienen. God als het geheel van alle
personen van God kan dus in feite geen enkele vereniging van religie
buitensluiten. Doen we dat met het idee van God wel, dan zijn we weer
zelfzuchtig, onverlichterzake, enggeestig uit op het 'ik en mijn' van
de religieuze groepering in kwestie, van het groepsego dat, moreel
bezien, ook wel het superego wordt genoemd.
Ziel en ego.
Het ik van God noemen we dan, vanuit de
verlichting, ziel als het geheel ermee omvat is. Wij als individuele
zielen gevangen in een lichaam van conditioneringen, van condities
afhankelijk geworden materie, zijn delen, ledematen, gehelen,
evenbeelden van die oorspronkelijke grote ziel of superziel. Er is dus
steeds de dualiteit, de tweevoudigheid, van deel en geheel, superziel
en individuele ziel, geest en stof, ik en samenleving, individu en
groep, kwaliteit en kwantiteit. In relatie tot het geheel heten we,
verenigd, met het ik-besef van ons ego zielen te zijn. In relatie tot
ons materiële eigenbelang noemen we, verdeeld en
geïdentificeerd, het ego dat daarmee geïdentificeerd is vals.
Met het ik van het lichaam, ofwel met het ik dat niet echt het ware
zelf is, maar een zelf is dat lichamelijk, in illusie gevangen,
tijdgebonden van angst om het voortbestaan en uitwendige impulsen is,
verkeert men in conflict. De geest op het snijpunt van de ziel en het
materiële ego is niet zonder meer verenigd, niet verenigd zonder
een goede filosofische leidraad. In feite is men, onverlichterzake,
niet van de christelijk gewenste drieeenheid, maar verkeert men, qua
gezag verdeeld in het ego, voortdurend in conflict over de controle van
buitenaf en de controle van binnenuit. En zo zie je dan de noodzaak van
de vereniging op welk gebied dan ook. Van buitenaf is die vereniging
steeds tijdelijk en met de pretentie van duurzaamheid duidelijk
illusoir, van binnenuit is het steeds het verenigd zijn met het
voorgaande, de persoonlijke ervaringsgeschiedenis, de voorvaderen, de
geschiedenis van het land, met de relatieve eeuwigheid van de cultuur
van God zoals we die met name van de verschillende religies hebben
leren kennen of met de werkelijke eeuwigheid van God, de Grote Ziel,
zoals die boven alle religies staat als een bij definitie
onafhankelijke grootheid van kennis, bewustzijn en gelukzaligheid.
Alleen in God kan men zich werkelijk verenigen dus.
Respect voor de persoon
Met het komen tot de
bevrijding staan we voor de opdracht God en de persoon van God verenigd
te dienen en daarmee ook zelf gediend te zijn. God kennen als het ware
zelf van de klassieke normen - zoals b.v. niet te veel eten of slapen
en een bepaalde hoeveelheid geld afstaan aan de, hopelijk godsbewuste,
regering - en waarden als waarheidsliefde, zuiverheid, boetvaardigheid
en mededogen, vormen op zich niet zozeer een probleem als wel het
respecteren van de persoon in het algemeen en die van God in het
bijzonder. Met de gewone persoon, en de persoon van God ook, scheppen
we makkelijk ongelijkheid: heiliger dan jij, voorrechten, status- en
inkomensverschillen... en woekeren we met het voordeel van de twijfel
in het egocentrisch concurrerende veroordelen van anderen. Dat willen
we in principe niet, maar toch kunnen we ook niet ontkennen dat de
persoon in het algemeen en de persoon die je zelf bent, van God of niet
van God, wel gerespecteerd en gerepresenteerd móet worden, wil
je van een gezonde samenleving spreken. De dualiteit in kwestie is die
van het persoonlijke versus het onpersoonlijke. Zoals met alle
polariteitenkwesties komen we er niet door ten gunste van het ene het
andere te ontkennen. Met de juistheid van het ene krijg je de juistheid
van het andere, zo werkt de polariteit, het complementaire nou eenmaal
- dat is de glorie van het dualisme; ze vormt, wetenschappelijk zuiver,
een wederzijds constructieve vereniging. Er is zowel stof als geest, er
is zowel individu als groep, er is zowel het persoonlijke van God als
het onpersoonlijke aspect van de Tijd en met de Tijd dat God ook is. De
persoon kennen we bij zijn naam en zo kennen we vele personen, niet
alleen de leiders, de voorgangers, de helden der religie zoals
Râma, Krishna, Boeddha, Jezus en Mohammed, maar ook de heiligen,
de geleerden, de filosofen, de wijzen, de priesters en de vromen, de
deugdzamen, godvruchtigen, gelovigen, en de boetvaardigen of de
waarheidlievenden. Dezen allen verenigd in God zijn delen en gehelen,
expansies of nederdalingen van God die ook wel halfgoden, goden,
titanen of incarnaties worden genoemd vanwege hun eeuwige kwaliteit,
hun eeuwige ziel die dan weer wel en dan weer niet in de materie
belichaamd of vertegenwoordigd is. Zo heb je dan zielen die altijd
bevrijd zijn in hun dienst aan God en min of meer de goden zijn en
zielen die altijd maar gebonden zijn in hun vereenzelviging met het
lichaam met alle problemen van gevallen en verstrikt zijn die daar bij
horen. Omdat God leren dienen een proces is van geleidelijk vorderen op
het pad, is dit laatste onderscheid van zielen in feite een dualiteit
eigen aan iedere ziel apart; iedere ziel die individueel meer of minder
van de strijd van het lichamelijk egobelang is, dan wel van de
bevrijding in onbaatzuchtig handelen.
Differentiëren
De kwestie van het respecteren van de
persoon, het geheel van lichaam, geest en ziel tot de Allerhoogste
Persoon aan toe, vereist op de eerste plaats een optimaal
differentiëren tussen personen. Vereniging, ons verenigen in het
respect voor de persoon, maakt differentiatie noodzakelijk omdat we
anders aan verschil inboeten en dan is de vereniging vals.. Het ego
moet onderworpen aan de ziel, maar niet uitgevlakt; de hond moet aan de
lijn... niet zozeer afgemaakt. Het is het wonderbaarlijke van de
eenheid in de verscheidenheid die we moeten zien. Om dat bewustzijn
gaat het. Gewoon maar simpel zeggen: "dat lid van onze vereniging is
bevrijd en die persoon die geen lid is niet", doet de zaken geen recht,
zoals ook het stellen dat deze persoon wel 'werkt' omdat hij een
salaris krijgt en die 'niet werkt' omdat hij een uitkering krijgt, ook
de werkelijkheid geweld aandoet van de verscheidenheid aan mensen die
in meerdere of mindere mate bevrijd zijn. Optimaal differentiëren
tussen mensen is essentieel voor een gezonde samenleving en een goed
idee van wat nou precies de vooruitgang is. Niemand wil onpersoonlijk
een etiket opgeplakt krijgen en met de grote gemene deler in een
categorie vallen waarin hij zich niet thuis voelt of zich als persoon
niet gerespecteerd weet. Discriminatie in de zin van het onderscheiden
van personen naar individuele kenmerken, is een heikele kwestie. Het is
nodig de persoon individueel op zijn eigenheid aan te spreken en niet
vervreemd te werk te gaan enerzijds, terwijl anderzijds een verkeerd
idee van het ego dat de valsheid ervan versterkt juist de discriminatie
geeft, de ongelijkheid vormt, die bij de wet verboden is. We willen
geen klassenmaatschappij ook al hebben we onmiskenbaar maatschappelijke
klassen en we willen geen kastenstelsel ook al zijn er gewoon kasten of
subafdelingen van statusoriëntatie met ieder een eigen mores. We
zitten dus met een noodzakelijk kwaad van onderscheid waarvan we bij
voorbaat de valsheid willen bestrijden.
De noodzaak van het juiste onderscheid
Willen we deze
kwestie tot een goed einde brengen filosofisch, dan zal er een
onderscheid moeten worden gemaakt dat in eerste instantie het ware en
het valse duidelijk maakt. Als zijnde waar noemen we dan
onderscheidingen die van nature en van God, van de gelijkheid in
vereniging, onherroepelijk duurzaam en onvermijdelijk zijn en
bovenzinnelijk of transcendentaal, onzelfzuchtig van aard zijn. Ze
heten dan moreel juist onderscheid of wetenschappelijk waardevrij
onderscheid, een onderscheid zonder een duidelijke voorkeur voor de
één ten nadele van de ander. Niet waarachtig, niet
werkelijk, niet wezenlijk, noemen we onderscheidingen die samenhangen
met de tijdgebonden menselijke baatzucht, de willekeur en identificatie
van een afgescheiden religieus, politiek, ethisch of maatschappelijk
ego, en die dus herroepbaar en te vermijden zijn als zijnde niet
essentieel voor de ziel. Zo heb je dan absolute, d.w.z. niet te
vermijden, en relatieve, wel te vermijden, onderscheidingen, ongeveer
zoals je het verschil tussen data hebt en weekdagen op
één en dezelfde kalender. Tot de absolute, de ware,
behoren leeftijd en beroep. Dit omdat enerzijds veroudering een
onvermijdelijk iets is essentieel voor wat we noodzakelijke wijsheid of
levenservaring noemen, en anderzijds de stratificatie van een
maatschappij in verschillende functionele lagen of beroepsgroepen eigen
is aan de natuur van de samenlevende mens en, absoluut noodzakelijk,
zich voordoet ongeacht het ras of de cultuurkenmerken. Daarentegen
vormt een verschil in huidskleur of vorm van de schedel, dat een
natuurlijk gegeven is, of een politieke overtuiging of religieuze
voorkeur welke een cultureel gegeven is nog geen absoluut, niet te
vermijden gegeven. Huidskleur is niet essentieel en is als natuurlijk
feit makkelijk te negeren zonder in maatschappelijke chaos te
vervallen, en van religie of politieke partij kan men naar believen
wisselen en ook niet zeggen dat een dergelijk onderscheid
onvermijdelijk of perse noodzakelijk zou zijn. Zo kan je stellen dat
een religie een cultuurafhankelijk relatief iets is, dat, onverlicht,
vals of onwaar is, terwijl de spirituele basis ervan in principes een
absoluut iets is waar we niet buiten kunnen als we ons mensen willen
noemen. Het onderscheid wordt dus gevormd door de regel der
noodzakelijkheid. De noodzaak, de principes, voorbij zijn we niet meer
van God, maar van zot. Meer geld dan je nodig hebt, meer eten dan je
nodig hebt, is allemaal zotsdienst, de vijand van de spiritualiteit,
net zoals de ene godsdienst of dienst aan God in ontkenning van de
andere verdwazing is, een vorm van zotheid vormt in het miskennen van
het verenigd zijn in de gezamenlijke godsgeschiedenis of ervaring van
de mensheid in relatie tot God. Als we onze plaats niet weten zijn we
zotten, dat is een manier om het identiteitsvraagstuk te omschrijven.
Identiteit: statusoriëntatiegroepen
Moeilijker ligt het met het geslachtelijke
dat zich als onderscheid zeer doet gelden, ook in de religies, maar
toch vrij makkelijk te negeren is en zelfs te veranderen is middels
hormonen en operaties. Zo ook is de seksuele voorkeur makkelijk te
vermijden en te negeren en vormt ze niet een noodzakelijk onderscheid,
behalve dan als het op het met een huwelijk bekrachtigde
privéfenomeen van de natuurlijke voortplanting aankomt. Om die
reden is dan ook discriminatie op sekse, geloof of ras - en eigenlijk
ook de private politieke overtuiging - grondwettelijk verboden en
makkelijk te herkennen als behorend tot het valse ego van de met het
lichaam geïdentificeerde mens. Met leeftijd echter is de
noodzakelijke levenservaring geassocieerd en met het beroep de aard van
de ziel in kwestie, waar in beide gevallen niet veel aan te veranderen
is en ze dus beiden nogal een onvermijdelijk en maatschappelijk
dwingend identiteitsgegeven vormen dat bij God, bij de natuurlijke
noodzaak of lotsbeschikking, tijdloos geregeld is. Niettemin moet, net
als met kwesties van goed en kwaad, ook hier niet al te zwart-wit
worden gedacht daar ook de vereenzelviging met leeftijd en beroep tot
de valsheid behoort en het een positieve waarde vormt, neen zelfs een
absolute noodzaak is, hieraan transcendentaal, de gelijkheid na te
streven. Zo krijg je dus een noodzakelijk kwaad van ongelijkheid in
maatschappelijke - onvermijdelijke - onderscheidingen van bij God of
lot zekere identiteiten op basis van a: iemands klasse of
beroepsoriëntatie en b: iemands leeftijd of status, die, in de
verenigde vorm van een zestienvoudige burgerlijke
statusoriëntatie, slechts dan de persoon als een ongecorrumpeerde
ziel werkelijk recht doet als de eenheid en gelijkheid onbaatzuchtig
handelend aan de stof ontstegen, vanuit het bovenzinnelijke, in acht
wordt genomen zoals men dat b.v. met een religieuze oefening of
eredienst van oudsher doet.
Het inbegrip van de ervaring en het
abstractieniveau
Dit laatste, de overstijging in
transcendentie of het willen innemen van een waardevrije positie, is
dus de essentiële kwestie om de ziel niet uit het oog te verliezen
met de niet te vermijden klassen-, status- of kastenonderscheidingen
die traditioneel tot de absolute waarheid van God worden gerekend. Met
de vier klassen gekoppeld aan de beroepsgroepen van het intellect, het
bestuur, de handel en de arbeid en de vier leeftijdscategorieën
van de jeugd, de jong volwassenen, de middelbaren en de bejaarden,
kunnen we ons zo dan verenigen in het onderscheiden van de genoemde
zestien basis-identiteiten in de samenleving die, nogmaals, slechts op
de grond van een dimensie van transcendentie of een concreet
intellectueel abstractieniveau kunnen worden gerespecteerd. Zonder die
overstijging, waarin men niet geïdentificeerd meer spreekt van
posities of rollen dan van zelven, vervallen we immers in het valse
onware of verwaande van zoiets tijdelijks als een positie in een
klassenmaatschappij of een kastenstelsel. Ook moet verder nog de graad
van ervaring, hetgeen niet hetzelfde is als het abstractieniveau van
een individu, worden meegenomen om mensen naar behoren te kunnen
respecteren op ieder niveau van beroepsmatig en statusgebonden
functioneren. Het ontkennen van de ervaringsfactor kan op een
willekeurig niveau van overstijging n.l. de corruptie inhouden van een
valse of illegitieme methode van progressie, die zich kan uiten in de
vorm van fundamentalisme, egoïsme, materialisme of een andere vorm
van zelfcorruptie.
De ordening in nivo
Als we acht niveaus
van abstractie hanteren naar de wetenschap van de overstijging zoals
vanuit India overgewaaid naar het Westen en die bekend staat onder de
naam van de achtledige bewustzijnsvereniging (ashthânga-yoga) die
bestaat uit:
- het
basisniveau van het aanvaarden van de principes van onthouding,
- de praktijk van de naleving van stelregels,
- de houdingen om de lichaamskracht te beheersen,
- de beheersing van de ademhaling waaraan de geest is gekoppeld,
- de verinnerlijking om de materie te overzien,
- de concentratie om het denken te kalmeren,
- de meditatie om tot de essentie door te dringen van de ziel,
- en de verzonkenheid om tot stabiliteit te komen op het hoogste
niveau;
en als we drie graden
van ervaring onderkennen naar de drievoudige natuur van God in de zin
van:
-
zelfrealisatie (de Zoon, de Vernietiger der obstakels van het geloof),
- creatieve inzet (de Heilige Geest, de Schepper die tot menselijkheid
en tot aanpassing en evolutie beweegt) en
- behoud in wijsheid (de Vader, de Behouder van het goede steeds
aanwezig in het voorbije),
krijgen we zo vanuit
de ziel betrokken, vanuit het alomvattende Zelf, waardevrij, een
differentiatie met mensen in driehonderdvierentachtig verschillende
posities, waarmee van een afdoende orde van onderscheid om in
vereniging de identiteit van een persoon recht te doen kan worden
gesproken. En dat op een manier waarvan we kunnen zeggen dat die zo
dicht mogelijk staat bij de godsidee van vereniging, van eenheid in
verscheidenheid zoals ook het motto van de Europese Unie luidt.
Het gedrag ernaar
Het resterende probleem wat de kwestie van de
orde van de zelfverwerkelijking, de manifestatie van de mens en de
wijsheid van het goede aangaat, is dan deze stadia van ervaring
concreet invullen naar de niveaus van abstractie in termen van gedrag.
Deze vertaalslag neemt dan de volgende parallellen aan:
- De verzakingsregels
zijn er voor het beheersen van de lustmotieven met een - naar ervaring
opeenvolgend - ervaren van:
1 een zekere
aantrekking,
2 het gaande houden van een zekere vertoning en
3 het kennen van een zekere zuivering.
- De naleving doet
zich dan kennen in een zekere oefening van het lichaam zoals het
regelmatig een vrije dag hebben b.v. om - weer opvolgend naar ervaring:
1 te
sporten, denk aan voetbal b.v.,
2 dingen te doen als hobby's en studeren,
3 tot jezelf te komen.
- De houdingen van
lichaamsbeheersing nemen dan de gedaante aan van een bepaalde
uitvoeringspraktijk waarin men:
- De adembeheersing
vindt concreet plaats in het sociale van:
1 het zich
uiten in privé-activiteiten,
2 het publiekelijk aankaarten van de eigenheid en
3 het uiteindelijk formeel actief zijn naar afspraken (adembeheersing
in samenzang en recitatie b.v.).
- De verinnerlijking
treedt naar voren in het bieden van de helpende hand in het:
1 eerst
opvoeden,
2 dan reguleren en
3 vervolgens liefhebben van, en in, de onderlinge relaties, waarin zich
dan inhoud, kennis en heugenis ontwikkelt.
- Het zich
concentreren doet men concreet in de dialoog waarin men:
1
aanvankelijk discussies voert,
2 dan stelligheid of karakter ontwikkelt en vervolgens
3 tot bezinning komt in het verinnerlijken of internaliseren van de
dialoog.
- Het mediteren laat
zich herkennen in het begrijpen dat zich onderscheid door:
1 eerst eens
gezond te twijfelen,
2 dan onderzoek doen naar de aard der dingen en
3 uiteindelijk een wijs geworden getuige te zijn in het realiseren van
wat essentieel is.
- Het hoogste niveau
van abstractie in verzonkenheid beweegt zich in de primaire geaardheden
van het:
1 eerst
moeten overwinnen van hindernissen in de zelfverwerkelijking,
2 het dan ontwerpen of ontdekken van een leven of een cultuur van
respect en dankbaarheid,
3 en tenslotte het bewust handhaven van de bereikte verhevenheid van
cultuur.
Zo neemt de
vereniging van de mens die zich onderscheid in al zijn activiteiten
concreet gestalte aan op de verschillende niveaus van
abstractievermogen waarin hij ervaring opdoet om van zelfbewustzijn via
een creatieve ego-ontwikkeling tot de wijsheid van een goed
geïntegreerde menselijkheid, of omgekeerd, nederdalend, van
wijsheid tot zelfbewustzijn te komen. Ook is zo duidelijk waarom op
ieder niveau het hele proces moet worden doorlopen om de corruptie van
een eenzijdige ontwikkeling in zelfrealisatie, ego en wijsheid te
voorkomen. Zo kan een bezinning en opstijgen in zelfrealisatie volkomen
onwijs en wereldvreemd zijn, een ego-ontwikkeling ten koste gaan van de
primaire zelfverwerkelijking en ook de goedheid, en een opklimmen in
wijsheid een droge oefening in filosofie zijn die kant nog wal raakt in
het leven. Deze 'verticale' corruptie is dan bestreden met de aandacht
voor de ervaring op ieder niveau.
Besturen zonder vervreemding
Bestuurlijk neemt een
dergelijke overwinning op de vervreemding in tegengestelde, i.p.v. in
werkelijkheid complementaire, identiteiten andere vormen aan. Het
politieke stelsel doet zich kennen als een zoektocht naar vereniging:
zonder al te stellig te zijn probeert men met karakter de eigenheid en
het eigen belang op een hoger niveau van maatschappelijke
verantwoordelijkheid te brengen en zo verantwoordelijkheid te dragen
voor de samenleving. Door het met de ten val gekomen tradities zitten
met een gebrek aan duidelijkheid over wat nu precies bestuurlijke macht
inhoudt en wat de regels daarvan zijn, is er echter een levendig
gespeculeer over wat het belang van de burger nu precies zou
representeren. Zo is er de 'rechtse' invalshoek en de 'linkse'
invalshoek. Beiden bewegen zich in onderlinge tegenstelling op de
dimensie van de dualiteit van het individuele versus het sociale
belang, waarbij iedereen eigenlijk wel weet dat de twee niet tegen
elkaar weg te strepen zijn en er dus eigenlijk altijd in coalitie moet
worden geregeerd. Door het ego van de identificatie met de
materiële greep van de belangengroep in kwestie - doorgaans
werknemersbelangen tegenover werkgeversbelangen - vervalt men in
filosofische(...) tegenstellingen en vervreemding. Men ziet de zonde en
de begeerte in de ander en niet in zichzelf. Men kan elkaar, zonder
'zichzelf' niet meer te zijn, niet de wind uit de zeilen halen en de
ander incorporeren in de eigen benadering, en men kan er dan vervolgens
'niets aan doen' als 'de anderen' er dan onder moeten lijden. Er zijn
winnaars en verliezers, patsers en sukkels, terwijl dat soort denken
toch meer tot het sportveld behoort dan tot de arena van de politieke
discussie waar samenwerking en een ieder recht doen het einddoel van de
heilig verklaarde democratie vormen. Men denkt dan valselijk dat
regeren de tegenpartij, of de onwillige burger, inpeperen is wat links-
of rechtsgewijs moet worden gedaan, hetgeen een hopeloze affaire is die
er in feite op neer komt dat de integriteit van de filosofie der
vereniging niet gekend wordt. Die filosofie is primair meer
geïnteresseerd in het verschil tussen kwantiteit en kwaliteit, de
dimensie van individu en samenleving (kwantiteit) afgezet tegen de
dimensie van geest en materie (kwaliteit). Met de links-rechts-politiek
wordt vergeten dat regeren en representeren moet stoelen op voorbeeld
en zelfcorrectie (heiligheid en boetvaardigheid) en niet zozeer op het
meeheulen met de menselijke zwakheden en er dan een ander voor laten
boeten (identificatie en projectie). Het eerste heet adel en
geestelijkheid, het tweede is in feite boerenbedrog dan wel een
symptoom van het onbewuste van de cultuurneurose.
Men kent, filosofisch, als de basis van het
linkse denken het arbeidsgeoriënteerde en democratisch progressief
genoemde sociaal bewogen humanisme als de cultuur van genade en aan de
rechter zijde het meer ondernemingsgezinde, behoudende, confessionele
pragmatisme, met een monetaire inslag gericht op 'eigen
verantwoordelijkheid' en 'vrijheid'. Natuurlijk gaat het uiteindelijk
om een gezamenlijk idee van menselijkheid en humanistische tolerantie
met een duidelijke, spirituele ondertoon die de zelfverwerkelijking, de
bevrijding en de eigenheid van het individu moet zekeren en gezond
houden. Maar de onverlichte staat van de baatzucht maakt er het
bestrijden van elkaars zwakheden van waarbij de socialisten vol van
idealen over delen en helpen vechten tegen de zelfzucht van het
kapitalisme, en het zelfverklaarde moralistisch liberalisme - alsof dat
niet materialistisch zou zijn - vecht tegen het al dan niet zondig
geachte gebrek aan individuele verantwoordelijkheid, ofwel het zich
slap verschuilen achter de groepszwakte van humanistisch vergoelijkte
nalatigheden op moreel gebied onder het mom van de tolerantie... Het
lijkt dat de links-rechts-controverse zich beweegt langs de dimensie
van de kwantiteit, het belang van de enkeling tegenover dat van de
groep, maar behalve links, dat ook de vrije zelfverwerkelijking van het
individu hoog in het vaandel heeft, schermt ook rechts met sociale
concepten als het communitaire idee van een gezamenlijk normen- en
waardenbestel voor het bestuurlijke dat de verdeeldheid der partijen
moet bestrijden en eveneens in het verlengde daarvan de hele
samenleving moet verenigen onder één filosofische (in
feite sociologische) noemer. Het feitelijk drama van de politiek toont
zich in de vervreemding van elkaar in identificatie met de materie. Men
is materialistisch verwaand in de kwaliteit en verward in de
kwantiteit; men gaat te werk in materiële begrippen van vereniging
met een evident gebrek aan spirituele klaarheid in de zin van het
aanvaard hebben van een gezamenlijke methode, discipline en analyse die
fundamenteel is voor een goed werkende filosofie van de vereniging. Er
is, bewogen voor de materie, geen wezenlijke overstijging, zuivering,
progressie of ontwikkeling van de intelligentie omdat men zich uitput
in spelletjes van winnen en verliezen zonder zich te verenigen in de
waarden die die zuivering en vooruitgang moeten waarborgen. Binnen
enkele jaren loopt men, als politicus, met de vele paperassen van
overleg en onderzoek onder de arm verbijsterd rond met grijs haar en
moet men uitgeput afscheid nemen van de politiek tegen de tijd dat de
wijsheid zich werkelijk begint te ontwikkelen. Besturen als een
jeugdige zwakheid is het beeld dat dan ontstaat. Men heeft zijn kruit
verschoten in oppositie om te constateren dat de coalities die werden
gevormd nooit stabiel waren. Men realiseert zich wel het lukken of
mislukken van de eigen politieke carrière, maar verkeert in
onwetendheid over de verstriktheid in een zelfzuchtig spelletje waar de
wereld geenszins beter van wordt; over iets waarin men tamelijk
zinloos, a.h.w. als een rat in een molentje, heeft rondgehold.
Democraten...
De democraten in het
midden proberen met wetenschappelijk elan het evenwicht te prediken,
hetgeen een loffelijk streven is. Alleen kunnen ze de identiteitscrisis
van de moderne mens niet aan en lijden, die in feite
vertegenwoordigend, dan aan een gebrek aan zeggingskracht. Er is
onvoldoende analytisch besef om van een nepotistische - op
vriendjespolitiek gebaseerde - democratie van egopartijen te komen tot
een identiteitsbewuste democratie van partijen met een praktisch - niet
slechts theoretisch - respect voor fundamentele mensenrechten. Men
komt, zonder de filognosie, niet tot een democratie van partijen die
allen behoren tot een zelfde indeling die van absolute waarde is voor
de ziel. Het woord ziel is de materialist, van oppositie zijnde, te
esoterisch; het woord God is hem makkelijk te beladen; absolutisme is,
uit angst voor een dictaat, verboden; en het kapitaalmotief dan maar
voorop met God of niet met God is onvermijdelijk, zo lijkt het dan. Men
komt zo tot de vreemde conclusie dat de nepotistische tendentieuze
politieke partij de grootste bedreiging vormt voor de democratie die op
rede, analyse en wetenschap is gebaseerd. Het nepotisme als vereniging
van het ego weigert de vereniging op basis van de ziel die er nodig is.
De nepotistische democratie neigt steeds via zijn streven naar
partijgebonden alleenheerschappij tot dictatuur, hetgeen de burger in
angst doet leven voor zijn eigen, hoogst noodzakelijke,
verkiezingsuitslagen. Het intellectueel belang uit zich nepotistisch en
materialistisch strevend naar macht over anderen, als fundamentalisme.
Het belang van een formele maatschappelijke orde van bestuur uit zich
nepotistisch-democratisch als militarisme of zelfs, discriminerend met
een verkeerd vijandbeeld, als fascisme. Het ondernemingsbelang uit
zich, verloren in de duisternis van de consumptieve en productieve
begeerte, als kapitalistische vriendjespolitiek en zakkenvullerij in
misbruik van het sociale vertrouwen, waarbij men nooit, van het geheel
van God vervreemd zijnde, de volledige werkgelegenheid kan vormen die
er gewoon wèl is op basis van de onbaatzuchtige
zelfverwerkelijking. Ten slotte is het belang van de werknemers telkens
weer een grote gemene socialistische, dan wel fanatieke communistische,
deler van een geïnstitutionaliseerde valpartij waarbij alle
individuele verschillen worden wegvereffend met een goddeloze repressie
op alle dissident genoemde kritiek als zijnde egoïstisch of
contrarevolutionair, zonder dat men het eigen groepsegoïsme als
het kwaad ervan herkent.
Materialisme als systeem
Kenmerk van deze
nepotistische doordraaierij is het materialisme van het valse ego.
Geïdentificeerd met het materiële belang verliest men
baatzuchtig gecompromitteerd de distantie en het overzicht en dus ook
het evenwicht en krijgt men elkaar als een vijandig dictaat te zien.
Dit alles herkennend als een gebrek aan verlichting resulterend uit de
onzuiverheden van de materieel gemotiveerde mens, moet men constateren
dat een simpel potje moraliseren, kerkelijk of gedragswetenschappelijk,
ethisch-filosofisch, niet echt helpt. De moraal predikt zijn eigen
noodzaak... Men is gevangen in een systeem, in een vorm van bewustzijn
dat men religieus de erfzonde noemt en psychologisch de cultuur der
compensaties. Met gemakzucht is men verstrikt geraakt en de moeite ter
wille van de bevrijding is heel andere koek. Men verliest, zich
economisch en emotioneel vastdraaiend, alle synergie, alle vermogen tot
samenwerken en verder kunnen kijken dan de neus lang is, in beslag
genomen als men is door compensaties als een extra maand vakantie, een
hoger inkomen, veiligheidsmaatregelen en een foutief geconcipieerde,
zich niet van de principes bewuste, deregulering. In feite kennen we
dan, gevangen in het systeem, niet meer echt de regels voor de
menselijkheid - de eigenlijke waarden waar het om gaat als men een mens
wil zijn en niet een bende vechtende apen en honden die steeds maar
weer de mensenrechten moeten schenden om de valse positie van het eigen
dictaat er door te kunnen drukken.
De waarden en hun politiek
Nogmaals: het gaat om de integriteit van de
mens, de filosofie van de mens die we hier voorlopig, oorspronkelijk en
onszelf zijnde, de kleine filosofie der vereniging noemen. Deze
filosofie der vereniging is gebaseerd op de vier zuilen van waarden die
de regulerende principes vormen, de maatschappelijke werkelijkheid
funderen en de deugden bewerkstelligen. Dezen vormen de grondslag voor
de gehele regelgeving, het bestuur en de menselijke identiteit waarmee
gewerkt moet worden en waarop het geloof in onszelf en in God gebaseerd
is. Christelijk gezien zijn het de vier geboden van waarheid, kuisheid,
boetvaardigheid en geweldloosheid. Gij zult niet liegen, niet
bedriegen, niet stelen en niet doden. Dat gerespecteerd maakt van een
aap een mens en, inderdaad, in die zin evolueren we vanuit, naar het
voorbeeld van, God en Zijn verheven persoonlijke aanwezigheid op aarde
en niet zozeer vanuit de aap of vanuit de hond met zijn geblaf en zijn
onbeschaamde behoeften en lusten. Het beest moet met de mens zijn
tegenwicht krijgen en zo moeten we dus leren niet van die leugenachtige
dieven en ontuchtigen te zijn die bereid zijn - al was het alleen maar
voor de eetlust - ter plekke mensen en dieren te doden, fictief in een
boek- of filmverhaal dan wel echt op het slagveld en in het slachthuis.
Bestuurlijk nemen die overtredingen tegen de regels der vereniging de
vorm aan van het, wat betreft het niet doden, gezamenlijk gebruik van
bitterballen, kroketten en andere vleeswaar in formeel verband. Dat
lijkt onschuldig, maar is structureel geweld, een verkracht principe,
een onverlicht, verkeerd idee van kracht en gezondheid, waarmee het
voortbestaan van de doodstraf voor dieren en zelfs hier en daar voor
mensen en andere formele destructiviteit een feit is. Met het ten
tweede nuttigen van alcoholische dranken - roken gelukkig wat minder zo
is bevochten, maar pillen des te meer - voorbij aan ceremonieel of
professioneel gebruik, tezamen met een verwrongen leugenachtig idee van
de tijd die gemiddeld, gezoneerd en verzomerd is terwille van het geld,
wordt de illusie van vrijheid en natuurlijkheid gezamenlijk gehandhaafd
als een grote leugen, de Grote Leugen. Het ten derde almaar
carrièrelustig doorconcurreren met het salaris of anderszins in
'vrijheid' verworven inkomen, in die mate dat de rest van de wereld op
een houtje mag bijten, is weliswaar een gezonde economie te noemen voor
enkelen, maar beslist toch geen gezonde economie voor de rest van de
wereld. Deze houding van begeerte naar valse economische zekerheid is
in feite een vorm van stelen en houdt een gebrek aan boetvaardigheid,
niet willen inschikken en niet willen delen in. Ten vierde is de
ontrouw, de onzuiverheid van de band, seksueel fysiek dan wel mentaal
in loyaliteiten, politiek, indirect bezien, wel duidelijk in de
vertegenwoordiging van het burgerlijk verraad aan de filosofie van het
zich verenigen in de ziel. Met de vereniging in het lichaam en/of het
kapitaal - sex en geld als de pijlers van het materialisme - daarvoor
in de plaats gesteld, is men daarin dan consequent vervreemd in het
nepotistisch tegengestelde op oorlogen afstevenen, bewust dan wel
onbewust gedaan. Houden we ons wel aan de regels van boetvaardig
financieel inschikken, mondiaal, geweldloos respect hebben voor de
rechten van alle levende wezens, het kuis trouw blijven aan het ware
idee van vereniging en het waarachtig respecteren van de tijd van de
natuur en de zuiverheid van het lichaam zonder bewustzijnsveranderende
middelen en andere pillen en genotsartikelen, dan gloort er een orde
aan de horizon die wèl de mens recht doet en hem respecteren kan
in zijn oorspronkelijke identiteit. Zoals de klassieke oosterse
wijsheid het vaak stelt, is het de gehechtheid in weerwil van de
waarden der vereniging die een gezamenlijk geluk en een werkelijke
vooruitgang in de weg staat.
De ordening van bestuur
De nepotistische democratie ten einde gekomen
met het aanvaarden van deze kleine filosofie, geeft als oplossing
andere soorten van democratisch functionerende politieke partijen, die
praktisch gezien meer overeenstemmen met activiteiten op ministerieel
niveau dan met opinies in nepotistisch ego. Ze constitueren
systematische vormen van inspraak of ruggespraak met de betreffende
burgerij, welke netjes zijn geregeld aan de hand van een
ministeriële herindeling op een zodanige manier dat de zestien
basisgroepen van de menselijke identiteit, strevend naar de
waardevrijheid en met achting voor de ervaring, evenwichtig worden
vertegenwoordigd. Die meer identiteitsbewuste partijen bieden, vanuit
dat evenwicht, mits afdoende met ervaring overzien dus, een stabielere
vorm van verzonkenheid die op zich nodig is om tot op hoge leeftijd nog
actief te kunnen zijn in het politieke bestel en respect te kunnen
opbrengen voor de persoonlijk opgedane ervaring, en vormen zo dus ook
de grondslag voor een stabieler bestuur. De ministeriële indeling
zou je, naar de zestien basis-identiteiten, als volgt kunnen treffen:
er zijn vier hoofdministeries of bestuurlijke afdelingen die, naar de
onvermijdelijke klassen van de beroepsgroepen, staan voor:
1 de arbeid,
2 de verschaffing van goederen en diensten,
3 het bestuur door ambtenaren, politie en militairen en
4 de sectie van de begeleiding van het onderwijs, de belangen van de
religie, de intellectuelen en de kenniscultuur in het algemeen.
De vier
hoofdministeries kennen dan ieder, naar de vier leeftijds groepen of
geestelijke afdelingen van normen en waarden, vier subsecties,
subdepartementen of deelministeries. Bijvoorbeeld:
1 De arbeid kent:
a sport en
recreatie,
b arbeid en werkgelegenheid,
c lonen, prijzen, financiën en economie en
d vrijwilligerswerk, uitkeringen en basisinkomens.
2 De verschaffing
kent:
a onderhoud,
verkeer en waterstaat,
b volkshuisvesting en ruimtelijke ordening,
c handel, buitenlandse zaken en ontwikkelingshulp,
d landbouw, veeteelt, natuur en milieu.
3 De hoofdsectie van
het bestuur kent:
a opvoeding,
jeugdzaken en sociaal werk,
b binnenlandse zaken, veiligheid en de media,
c defensie en justitie en
d medische zorg, ouderen, thuiszorg en drugspolitiek.
4 De hoofdsectie der
intellectuelen kent:
a onderwijs
en wetenschap,
b geestelijke gezondheidszorg, dak en thuislozen,
c informatiecultuur en kennisbeheer,
d cultureel, religieuze integratie, minderheden en emancipatie.
Op bijvoorbeeld deze
manier kan men dan, langs de wegen der geleidelijkheid uiteraard, een
evenwichtig bestuur opbouwen waarbij de discussiegroepen en commissies
nodig voor de democratische besluitvorming inhoudelijk min of meer
vastliggen en op grond daarvan de politieke partijen gebaseerd op
nepotistische voorkeuren kunnen verdwijnen of als niet meer essentieel
te noemen gezelligheids- en vriendenclubjes op de achtergrond kunnen
blijven voortbestaan.
Slot
De oplossing zoals
hier voorgesteld geeft meer vorm en inhoud aan de bestuurlijke
integriteit zowel als aan de individuele burger en geeft minder
gehakketak over individuele partijbelangen die een goed lands- en
wereldbestuur uiteindelijk in de weg staan. Ze vormt een duidelijke,
meer spiritueel verantwoorde en schriftuurlijk te onderbouwen,
ideaalstelling in normen en waarden in relatie tot God, zonder echter
direct in religieuze voorkeuren en tegenstellingen te vervallen.
Zie hier dan de
blauwdruk van een kleine filosofie van de vereniging, waarin de
politieke, bestuurlijke, onzekerheid kan worden omgezet in een
filognostisch respect voor individuele eigenheid en
identiteitszekerheid enerzijds en sociaal-economische zekerheid,
vertrouwdheid en saamhorigheid anderzijds. Het is een
kwalitatief/kwantitatief gezonde doelstelling die haalbaar is voor
deugdzame, maatschappelijk betrokken mensen die zich bewust zijn van de
eigenlijke waarden der politieke, religieuze, economische en sociale
vereniging. Diegenen die zich niet aan die waarden storen, zullen
wellicht nooit die motivatie en dat bewustzijn ontwikkelen wat nodig is
voor een bewuste deelname aan die vereniging, hoe goed men ook,
desalniettemin, kan meekomen in de eigen maatschappelijke positie van
zelfverwerkelijking. Politiek of filognostisch engagement is echter
geen absoluut vereiste voor goed burgerschap; het is veeleer het
niet-nepotistisch gepolitiseerd of niet-egocentrisch gepolariseerd
uitdragen van de eigen identiteit waar het om gaat in een proces van
zich realiseren wat nou precies de werkelijke structuur van de
materiële samenleving en de geestelijke werkelijkheid is.
Bestel een print online!

Aanbevolen
studiemateriaal (on-line):
* Zie voor de verdere
uitwerking van de zestienvoudige bestuurlijke herindeling ook het
politiek programma voor een doelbewust
mensenrechten identiteitsbestuur.
* Het artikel Democratische
Verkiezingen... over
de basisfilosofieën van ons politieke stelsel.
* Het artikel "De Schittering - afscheid van het cynisme" over nepotisme, mensenrechten,
dictatuur en non-illusie.
* Het artikel 'Mijn Strijd - Mijn persoonlijke beleving
op de grote dag der demonstratie tegen de postmoderne
deconstructiepolitiek van de Nederlandse regering zaterdag 2 oktober
2004.'
* Zie ook het
belangrijkste verhalenboek van Vyâsadeva, de Bhâgavata
Purâna op bhagavata.org.
* Zie voor meer
politieke bezinning en perspectief het politieke Filognostisch
Manifest 'Werk en Werkeloosheid'
* Zie voor een
grafische voorstelling van de gegeven en andere filognostische
indelingen ook de 'Filognostische Gids'.
* Zie voor een helder
beeld van het rollenspel der identiteiten 'Het Spel van de Orde'.
* Zie voor een
FAQ-achtige benadering van de basisstellingen der Filognosie
de z.g. filognostische ronden, kunst en woordbetekenissen.
Over het logo:
Het logo op de omslag
bestaat uit een combinatie van de symbolen der filognosie, in het
Latijn weergegeven met veritas, patria, temperantia et pax:
- De gele
cirkel heeft betrekking op de zon en de maan, de waarheid van het licht
dat heerst over onze wereld: veritas.
- De rode pijlen (en de rode achtergrond) staan voor de wil te delen
met iedereen wat alleen lukt in matiging: temperantia.
- Het blauwe veld staat voor de manier waarop de naties nationaal en
internationaal verenigd zijn onder de ster-renhemel in trouw aan de
zaak der eenheid: patria.
- De groene driehoek representeert de natuur waarmee geweldloos van
respect voor alle levende wezens we de vrede en het geluk ofwel pax
vinden.
Het gebed van de
vedische reformatie, dat overeenkomstig in het Sanskriet naar de
regulerende beginselen van het zich verenigen in de yoga met de z.g. vidhi
zegt: 'waarheidlievend (sathya) in mededogen (dayâ),
boetvaardig (tapa) trouw zijn in reinheid (sauca)', luidt
dan samenvattend filognostisch:
'Laat vrede met de
natuurlijke orde (pax) over de wereld heersen in respect voor de
waarheid (veritas), alles in matiging delend met een ieder (temperantia),
trouw aan de zaak der eenheid (patria).'
(zie ook 'de filognostische vlag' en de ' waarden in het Latijn').
4
Mei 2005 © non-profit uitgeverij Aadhar,
Enschede
Deze kennis mag op onbaatzuchtige basis vrij worden
verspreid en gepubliceerd, onder vermelding van het internetadres
http://theorderoftime.org/ned/
In de
boekhandel te bestellen vanaf 7 okt 2005 onder ISBN 90-809832-1-7
Verkoop,
handel en aanwending in welke commerciële context dan ook
vereist toestemming via
http://theorderoftime.com/ned/info/i/feedback.html
|