Ned /

Ziel

Het zelf van de principes van het menszijn - niet liegen, niet ontuchtig zijn, niet stelen en niet doden; de meest gebruikte definitie is niet het vage "essentie van de mens" die men in het woordenboek vindt, maar de definitie die relateert aan de zelfherinnering (zoals in: "ik verloor mijn ziel") en het gelijkgericht zijn (zoals in: "een trouwe ziel"). De definitie is dynamisch, dat wil zeggen, geïdentificeerd met het leven en het levende; ieder moment herdefinieert de ziel zichzelf in het licht van zelfherinnering en geweten.

Filosofisch wordt de ziel bezien als een psyche of spiegel van het zelf bestaande uit rede, geest en verlangens en vedisch wordt het verdeeld in de goddelijkheid van de hartstocht, de onwetendheid en de goedheid met een individuele ziel de hartstocht en de goedheid met een individuele ziel (jîva-âtmâ), een gelokaliseerd persoonsaspect of superziel (paramâtmâ), en een godspersoon van volheden (bhagavân of de Heer). Vaak wordt het idee van continuering geïntroduceerd om het belang te benadrukken van de eeuwige waarde en overstijging van de fysieke dood, met de ziel als de herinnering die niet persé in de eigen hersenen is gelokaliseerd, maar is gegoten in de vorm van een cultureel/biologisch spoor ("mijn kinderen zijn mijn leven en ziel", "ik heb mijn ziel en zaligheid in dat werk gestoken"). Ook is het idee van onveranderlijkheid en volledigheid belangrijk voor de, vaak religieuze, definitie als zijnde de culturele noemer van geluk, bewustzijn en eeuwigheid, gegrondvest op de eeuwige waarden (waarheid, reinheid, medeleven en soberheid) die het idee overstijgt van het individuele ego geïdentificeerd met het lichaam. Samenvattend zou de definitie kunnen zijn: het stabiele en continuerende gewetensvol herinnerende ware zelf.

Vedische equivalenten:

  • Âtma
  • Sat-cit-ânanda ofwel eeuwigheid (duurzaamheid). bewustzijn en gelukzaligheid als de fundamentele kwaliteiten van de goddelijkheid van de ziel.

⚠ (:html:)<TABLE BORDER=1 BGCOLOR="#FFFFCC" CELLSPACING=2 CELLPADDING=12> <TR> <TD BGCOLOR="#FFCCCC"> (:htmlend:)

Vyâsadeva spreekt

De Ziel
In de Bhagavad Gîtâ, "Het Lied van God" stelt Heer Krishna in 2: 18-30 het volgende over de ziel:
(16) Nooit is er van het valse (asat, de tijdelijke vorm) enige bestendigheid noch kan men van het eeuwige (sat, het ware, de ziel) enig beëindigen verwachten, zo benadrukken de zieners die dit concludeerden uit de studie van beide. (17) Weet dat dit alles waarvan het hele lichaam is doordrongen onvergankelijk is en dat niemand in staat is het te vernietigen. (18) Al deze materiële lichamen zijn vergankelijk terwijl van de belichaamde ziel wordt gezegd dat hij nooit vernietigd wordt en onmetelijk is, derhalve vecht, o afstammeling van Bharata. (19) Een ieder die veronderstelt dat deze (ziel) de doder is alsook een ieder die denkt dat ze kan worden gedood, zal van elk van die twee stellingen nooit in kennis zijn; nooit doodt hij of kan hij worden gedood. (20) Hij is nooit geboren, noch zal hij ooit sterven; nooit ontstond hij noch zal hij ooit ophouden te bestaan - hij zal niet reïncarneren, hij is ongeboren, eeuwig en permanent; hij is de oudste en wordt nooit gedood als het lichaam wordt gedood. (21) Hij die weet dat deze (ziel) het onvernietigbare, altijd bestaande is, dat ongeboren en niet aan verandering onderhevig is - hoe kan die persoon, o Pârtha, de oorzaak zijn van doden of gedood worden? (22) Precies zoals men afgedragen kleding opgeeft en nieuwe accepteert, geeft de belichaamde op dezelfde manier oude lichamen op en accepteert hij waarlijk verschillende nieuwe. (23) Nooit kan deze ziel in stukken gesneden, door vuur verbrand, verdrinken in water, of verweren in de wind. (24) Deze onbreekbare ziel die niet kan worden verbrand, opgelost in water, of uitdrogen, is zeker eeuwig durend, alles doordringend, onveranderlijk, onbeweeglijk en oorspronkelijk.
(25) Zoals men over hem spreekt als zijnde onzichtbaar, ondoorgrondelijk en stabiel, zou je heel goed moeten weten dat deze ziel nooit het weeklagen waard is. (26) Indien, echter, je van hem denkt als altijd geboorte nemend of de dood vindend, dan nog, o sterk gearmde, is hij het weeklagen niet waard. (27) De dood is een zeker feit voor degene die wordt geboren en ook is geboorte zeker voor hen die sterven; het zijn onvermijdelijke zaken die het derhalve niet verdienen om over te weeklagen. (28) In het begin zijn allen ongemanifesteerd, ze zijn gemanifesteerd in het midden en op het eind, o afstammeling van Bharata, zijn ze allemaal verdwenen, waarom dan klagen als het allemaal is zoals dit? (29) Sommigen zien hem als verbazingwekkend, sommigen spreken van hem als verbazingwekkend en anderen leren hem zeker kennen als zijnde verbazingwekkend, terwijl nog weer anderen, zelfs al hoorden ze van deze ziel, hem gewis nooit zullen begrijpen. (30) Deze ziel, de eeuwige eigenaar van het lichaam van iedereen, kan niet worden gedood en derhalve, o afstammeling van Bharata, zou je niet moeten treuren om enig levend wezen.

⚠ (:html:)<Br> </TD> </TR> </TABLE> (:htmlend:)

Zie ook

Categorie: Nederlands | Definities


Deze pagina werd sedert 14 dec. 2007 keer bekeken.